Heemkundige Kring Sas van Gent


Afscheid van een levensgenieter

Contre Coeur

Tegenwoordig zijn de mensen soms wat al te mondig. Als ik zie hoeveel patiënten mii geen raad meer komen vragen, maar van mij een verwijsbrief eisen of mli zeggen wat ik moet doen, dan is het niet vreemd dat ik pas in de natuur tot rust kom. Met enige weemoed denk ik dan aan "die goeie ouwe tijd". Maar dat het toen zeker ook niet ideaal was, blijkt nog eens uit het volgende voorvalletje :

Er waren, ook ín onze streek, zoals overal, bepaalde min of meer autoritaíre figuren, die zonder tegenspraak te dulden, vonden dat iedereen naar hun pijpen moest dansen, en, hoewel ze hun macht ontleenden aan een aangeboren leiderschap, of doordat ze de gewone man te slim af waren, of doordat ze zich op veel gebieden verdienstelijk hadden gemaakt, was de onderlinge houding van het gewone volk toch vaak ook wat overdreven en nu niet, meer indenkbaar.
Zo was míjn voorganger, een echte dokter van de oude stempel, keihard werkend in een grote praktijk, dag en nacht klaarstaand voor iedereen, beminlijk maar toch met een zekere autoriteit (bescheidenheid was niet de grootste deugd van de familie Sassaert).
Destijds had hij voor een prikje een boerderijtje gekocht op een oud fort in het gehucht de Ratte in zijn geboortedorp Boekweite. Hij heeft er in de loop der jaren een gezellig, met folkloristische waas omhangen buitenhuisje van gemaakt, waar hij vele vrienden gastvrij ontvíng, ze lekkere ouwerwetse gerechten zoals knosselsoepe, vlaaien en rijstepap voorschotelde en oude Vlaamse volksspelen organiseerde zoals bollen, pieren, pieken, gaaischieten en kaarten. Voor velen was het een eer om door dokter en mevrouw Sassaert op 't fort geinviteerd te worden, het was er ook altijd gezellig. Daarnaast probeerde hij op ’t fort oude inheemse diersoorten te kweken. Bij het instandhouden van deze moorpielen, pielepatanen etc. werd hij echter danig tegengewerkt door de te massale brutale eksters en kraaien. Om deze een beetje binnen de perken te houden had hij mijn hulp geregeld nodig, en die bood ik hem hiervoor maar al te graag, want het fort lag aan de rand van mijn jacht. Met plezier gaf ik aan zijn oproep gehoor als hij meende dat er weer een paar eendjes door de eksters waren gepakt. Het was een echte sport deze sluwe vogels te pakken te krijgen, en telkens als je dacht dat ze opgeruimd waren, kwamen er van elders weer nieuwe. Het was voor hen en voor de ratten ínrners een aards-paradijs.
Dat dokter Sassaert echter zelf van weidelijkheid en jagen geen kaas gegeten had (hij is maar één keer mee geweest) bleek wel heel duidelijk toen hij míj later in het seizoen vroeg een paar volwassen Kaapse Kezen te schieten, als zijn vrouw weer eens een van haar vermaarde dineetjes wilde geven. Dat het doodschieten van een logge tamme eend iets heel anders is dan het bejagen van zijn pijlsnelle wilde soortgenoten, snapte hij totaal niet.
Ik kon hem hiervan niet overtuigen en moest dus steeds allerlei uitvluchten bedenken als hij mijn hulp inriep voor het bemachtigen van een paar vette panklare (tamme) moorpielen. Tot nu toe is alles zo klaar als een klontje: eksters bejaag ik met veel passie en plezier, een echte sport; logge eenden afschieten druist tegen mijn natuur in. Maar moeilijker wordt het met de katten. 
Er slopen op dat fort natuurlijk ook geregeld katten rond, een groter pretpark was er voor hen niet denkbaar: muizen, ratten, jonge vogeltjes en vooral kleine donzige eendjes zoveel ze maar wilden. Maar deze gemene gluipers beperkten zich niet tot het buitenverblijf van dokter Sassaert; ze maakten ook geregeld rooftochten door mijn jacht. Dus stond ik geheel aan zijn kant als hij mij verzocht weer eens zo'n rover naar de katte hemel te helpen. Dat wil zeggen als het een duidelijk verwilderd exemplaar betrof, maar helaas stonden er rond het fort ook nog enkele bewoonde boerderijtjes waar ook katten thuishoorden.
En daar kwam de twijfel bij mij binnensluipen. Was de bewuste kat een wilde rover of was het een huisdiertje van de buren?
U begrijpt het generatieverschil al beter: voor de oude huisdokter die het ouderwetse gezag belichaamde en alle bewoners in de buurt nog op de wereld had geholpen, was de zaak heel wat simpeler dan voor mij, in een nieuwe tijd opgegroeid, langzaam het vertrouwen van de bevolking winnend.
Voor hem, niet-jager, was een kat die op zijn grond liep tussen zijn kuikens iets wat onmiddellijk opgeruimd moest worden, dat zal iedereen met hem eens zijn. Voor mij was een wilde kat midden in de polder heel wat anders dan het poesje van het dochtertje van boer Pottelghem, dat eens even overwipte naar het naburige buitenverblijf van dokter Sassaert.
Op een middag toen ik al twee keer een uitvlucht had gevonden en zo gauw geen nieuwe meer kon bedenken, togen we er toch op af.  Er zou een grote gestreepte kater geregeld flink huishouden onder de eendjes. In de met leer beklede Citroën van de dokter reden we naar het fort Sint Benie in de Ratte. Dokter Sassaert met zijn grote Amerikaanse hoed op achter het stuur en ik in mijn jachtplunje ernaast. De één zelfverzekerd, de ander met wat twijfels van binnen. Gelukkig troffen we op het fort alleen wat vredig in het zonnetje zittende eenden aan, verder was alles rustig, op heel de Ratte geen katachtig wezen te bekennen. Ik allang blij, maar neen: "We zullen eens bij de buren in de schuur gaan kijken, daar zit hij ook vaak!" 
wilde kat?Grotere twijfels aan de wildheid van de kat kwamen bij mij boven. Achteloos klopte dokter Sassaert op de huisdeur en vroeg, nee zei, tegen Cyriel Dhondt, zíjn buurman: 'We gaan die kat schieten, eens kijken of hij bij jou in de schuur zit. Het " d'accord" van Cyriel leek mij niet van harte te komen, maar dokter Sassaert merkte niets.
Dat "accoord" was voor hem vanzelfsprekend. Gelukkig, ook in die schuur geen kat te bekennen en net toen ik voorstelde maar naar huis te gaan en spreekuur te gaan doen (ik liet de patiënten niet graag onnodig wachten) zag de oude heer Sassaert bij de andere boerderij, die van Pottelghem, een cyperse kat door het hoge gras sluipen. "Daar heb je hem, schiet hem maar." De kat liep echter recht tussen ons en het huis van Pottelghem in en bovendien was hij veel te ver. "Nee, ome-dokter, dat kan niet van hier af."
"Alla toe, moeder Pottelghem vindt het echt niet erg als er een paar zaaiers tegen de muur kletsen, schiet maar gerust."
Ik kon hem gelukkig overtuigen dat we eerst vanuit een andere positie de kat moesten naderen, stiekem hopend dat die ons dan allang in de gaten zou krijgen en verdwenen zou zijn voor we er bij waren. Het poesje was echter zo dom om niet snel weg te sluipen, want toen we via een omweg dicht genoeg genaderd waren zat hij er nog, een reden temeer voor mij om aan zijn verwilderd zijn te twijfelen. "schiet nou toch!", zei dokter Sassaert.
Ik kon niet meer weigeren en met een knal die weergalmde tegen de bomen maakte ik een abrupt einde aan het kattenleven. En toen... sloeg de schrik mij om het hart.
U kent ongetwijfeld dat gevoel, als u een tijd getwijfeld hebt of u iets kon doen wat niet geheel volgens uw geweten was, het juist gedaan hebt en dan betrapt wordt; b.v. als kind een snoepje pikken en moeder komt binnen; als student om vier uur ’s ochtends een bloemetje uit het park plukken en uw hospita ziet het; of, zoals mij laatst overkwam, bij een stopbord niet stilstaan, de voorrangsweg oprijden en aangehouden worden door een verkeersagent, nota bene een eigen patiënt die je daar eens uitvoerig de les over leest. 
Datzelfde gevoel kreeg ik, toen, op het schot Madame Pottelghem buiten gevlogen kwam en zei (ik kon wel door de grond zakken): "U hebt toch mijn poesje niet doodgeschoten zeker, dokter, ons Minetje ligt juist met jongskes, och wat zonde is dat toch."
Ik kon mezelf wel doodslaan, was ik toch maar flinker geweest, en had ik maar gezegd tegen dokter Sassaert: "Nee, dat doe ik niet!" Maar juist toen ik beschaamd mijn excuses wilde aanbieden zag ze mijn oudere collega, en zei meteen: "Oh meneer den dokteur zelf is er ook bij, het geeft niet hoor Meneer Den Dokteur, we hebben katten genoeg!"
Als een paar bliksemflitsen schoten de volgende aanslagen op mijn gevoelens van eigenwaarde door mij heen: ik was (32 jaar, vijf jaar huisarts ter plaatse) kennelijk een onbenullig jong snotneusje naast de echte Heer Dokter. Ik was een grote nul dat ik toch het bevel van de oude heer had opgevolgd hoewel dit tegen mijn weidelijkheidsgevoelens indruiste.
Wat nu met die jonge poesjes?
Waarom kwam die vrouw eerst jammerend buiten en sloeg ze als een blad van een boom om, toen ze dokter Sassaert zag?
Om uit de impasse te geraken en ze niets van deze gevoelens van mijn gezicht af te laten lezen, liep ik snel naar de geschoten kat toe en raapte hem op. Op dat moment zei Madame Pottelghem: "Och nee, 't is 'n vremde katte; kijk mijn poezenelleken loopt daar achter 't schuur met 'eur kleintses." 
Een zucht van verlichting slaakte ik, maar ik bleef toch met een wrange nasmaak rondlopen.
Dit zou mij nooit meer overkomen. Ik denk ook niet dat dit tegenwoordig ook nog mogelijk zou zijn; niet alles wat veranderd is, een verslechtering.