Heemkundige Kring Sas van Gent


Canisvliet en zijn omgeving

Tweede indijking: Canisvlietpolder

(gedocumenteerd door Roger Audenaert)

Het Canisvlietgebied viel deels onder de bevoegdheid van de Staten-Generaal, deels onder de Gecommiteerde Raden. Men begon vol goede hoop aan de tweede indijking. Op 23-4-1650 kreeg kapitein Caspar de Mauregnault, commandateur te Sas van Gent, verlof tot bedijking van Canisvliet tot aan het fort Sint Elooi. Het was ongeveer 2000 gemeten groot. Een aanvullend octrooi, goed twee jaar later, verleende uitbreiding tot Sint Marc en deze werd in januari 1654 (toen er een doorbraak kwam bij het fort Sint Marcus) weer enigszins gewijzigd. De vergunning tot bedijking door de Staten Generaal gaf, als gewoonlijk, aanleiding tot onenigheid met de Staten van Zee1and. De zoveelste uiting van de zucht naar overheersing: Den Haag of Zeeland!
Documenten vertellen verder:
?Kennisgeving van Vlaamse zijde van octrooi, op 18 mei 1650 gedrukt door Jan van den Kerkhove in het Ghekroont Sweerdt te Gent, verzonden naar Winkel, Wachtebeke, Noetbeke, Assenede, Boekhoute, Bassevelde, Zelzate en Ertvelde door Pieter Smit, verantwoordelijk voor de publiciteit via voerlui. Elk dorp diende ter kennis te brengen als de plakbrieven geafficheerd waren. De belangstellenden werden geconvoceerd voor 18 mei 1650, woensdag 9 uur ‘s morgens, binnen de parochie van Selzaete, ten huize van Jan van de Vyvere-Weert bij het veer.
?Aankondiging van de Staten Generaal 22-11-1650 "Over de bedijking van de Schorren en Slijken, tussen de Autrichen Polder, ‘t Sas van Gendt ende Fort St. Marcq, qenaamd de Schorren van Canisvliet, Bernaertspolder, behorende onder de Ambachten van Axel en Assenede, die recht heeft in bovengenoemde landerijen, wordt ter vergadering opgeroepen op dinsdag, november 22ste, "in den herberghe ghenaemt de Valcke, ghelegen een weynigh buyten Sas van Ghent". "Elck segg” het den anderen voorts". Blijkbaar hadden de vroegere eigenaars der verzuurde gronden weinig interesse. Of waren ze bang voor de bijdrage, die gevraagd zou worden? Zes oproepen volgden, uiteindelijk betaalde de eigenaars 1 gulden per gemet aan de dijkwerken.

Martinus de Baets maakte op naam van Sr. Jacques van Larebeke een rekening op voor het verzenden en het plakken van de brieven. Maar pas toen een octrooi van Spaanse zijde de toestemming van de staten aanvulde, volgde een contract, tussen de deken en kapittel der
Antwerpse kanunniken, en de burgemeester en schepenen van Axel. Op 20 september 1652 volgde de gunstige beschikking van Filips IV, de gaaf van Vlaanderen.
In januari 1654 werd het octrooi weer gewijzigd i.v.m. een doorbraak bij het, fort St. Marcus. De inwoners van Sas van Gent zagen de Sassevaart, verzanden en zij zochten de oorzaak hiervan in de bedijking van Canisvliet. Evenals de Bruggenaren, die hoopten, dat hun waterweg naar zee behouden zou blijven door de dijken van het Zwarte Fort door te steken, meenden de Sassenaren, dat het euvel zou verholpen worden door de dijken van Canisvliet door te steken. Bovendien zou naar hun oordeel hun stad een grotere veiligheid krijgen.
Natuurlijk zou dit wel grote schade betekenen voor de eigenaars van Canisvliet. Ingenieur P. Manteau "schepen van ‘s lands vrije tot Sluis in Vlaanderen, verdedigde de belangen van de polder tegen degenen, die net, ondraaglijke harten schade wilden gaan toebrengen”. Hij gaf in een tractaat duidelijk aan, dat de verzanding van de Sassevaart niet een gevolg was van de bedijking van Canisvliet, omdat zij tevoren ook al was waargenomen. Hij deed een plan aan de hand om deze vaart beter bevaarbaar te maken met minder kosten en zonder schade voor Canísvliet.

Wegens dijkbreuk bij Sint Marc, werden de ingelanden opnieuw samengeroepen. (17-3-'54). De achterblijvers werden nog eens opgeroepen op 1 mei 1654 en wie geen bijdrage leverde aan het herstel, daar van verkocht men de vruchten op zijn velden.
Twintig jaar na de tweede bedijking werd alle werk vernield. Op 7 juli 1672 gelastten de Raad van Staten en de Raden van Zeeland de dijk van Canisvliet door te steken om Sas van Gent in tijden van beroering veilig te stellen. Gevolg: de lage landen werden drassig en de sloten stonden vol. In september 1672 kreeg de Commandateur van Sas van Gent opdracht de dijkdoorsnijding weer zodanig te herstellen, dat er niet meer zeewater in de polder kon komen. De commandanteur van Sas van Gent vraagt dan om de onnutte dijk in de Antonipolder van Rapenburg tot Piersput te laten slechten door de Vlaamse boeren ter plaatse. Hij krijgt verlof om de dijk van Canisvliet door te steken, a1s het landsbelang dit zou vorderen. Een ingenieur (Boulanger) krijgt opdracht rapport op te maken over de voor- en nadelen van het doorsteken van de dijk bij Sas van Gent en wat hiervoor zoal nodig is.
De commandateur van Sas (Maisonneuve) verklaart, dat de haven van Sas achteruit zal gaan, als de polder van Canisvliet lang onder water zou blijven staan.

N.B. De gaten zijn achteraf gestopt, maar in 1675 klaagt Jacob de Brouwer over inundatie in de pas ingezaaide Franciscus- en Antonipolder. De verantwoordelijke persoon hiervoor was de commandateur. Deze inundaties herhaalden zich regelmatig om strategische redenen.

Volgens Maisoinneuve is de waarde van de forten St. Antoni, St. Peer en St. Gheleen betrekkelijk en zouden zij alleen de vijand van nut kunnen zijn.
De forten gelegen aan de dijken, hadden meer betekenis, want dan kon met die dijken als communicatielinie gebruiken. Daarom vond de commandateur het het beste om aan de Prins van Oranje te vragen de gemelde forten (St. Antoni, St. Peer, St. Steven, Sint Marc en St. Andries) te mogen ontmantelen.
Bovendien zou het bezetten van. al die fortjes het garnizoen van Sas van Gent verzwakken. De ingelanden van de Antonipolder betalen de onkosten (30 gulden de strekkende roede) voor het leggen van een tragel langs de gracht voor de oostpoort van Sas van Gent. In maart van het zelfde jaar 1673 neemt een zekere Willem Evertsen aan om het fort Sint Steven en de toren van fort Sint Antoni af te breken voor de som van 430 gulden. In september blijkt de brug bij Sint Marc gammel en de dijk van Zuiddorpe door zeewater aangevreten. Ze dreigt door te breken. Willem Evertsen krijgt opdracht de brug te herstellen. In 1680 kwamen de beheerders van de Autrichenpolder en Canisvliet tot overeenstemming om gezamenlijk een schuit te kopen, om met toestemming van de staten, deze te gebruiken op het veer van Sas van Gent. Voor vreemdelingen: een vaste contributie. Het veer werd verpacht aan Ed Oderic. In 1727 wilde Maria Isabella Bergthout, Mevrouw van Westdorpe, het veer door Notaris C. van Boekeren publiek laten verpachten. Maar de penningmeester van het polderbestuur, gesteund door de commandateur van Sas, wist dit te voorkonen en het veer bleef in handen van de nakomelingen van de familie Oderic. Ook de Zwarte Hoek had zijn veer op Axel. Het kostte 60 cent per persoon en een gulden voor een paard. Behalve de Sasse commandateur bleven ook het Sassegat en het Axelse Gat onafwendbare bedreigingen. In 1682 leden Canisvliet en de St. Franciscuspolder onder dijkbreuken. Rond 1690 gaat door de grote Geul bij St. Marc geen stroom meer. Het is tot voor Zuiddorpe verzand, zodat men net met schapen van het Vlaamse land naar Sas kon gaan.
Zo was Canisvliet weer zichzelf: een watervlakte. En wel voor een kleine eeuw. Tot 1787. Op enkele killen na niet bijzonder diep, zodat iemand, die de ligging ervan kende te paard naar Sas of Westdorpe kon komen. Zo werd de pastoor van Zelzate op zondagen afgehaald.
Wie in alle omstandigheden aan de Joost Hamerlynckdijk bleef wonen, was de molenaarsfamilie Hamerlinck. Door een octrooi van 12 april 1710 en door de magistraten van Axel mochten zij er de enige molenaars zijn. Deze grootgrondbezitters en weldoeners van Sas van Gent en Zelzate hadden in de laatste plaats zelfs een kapel. Joost Hamerlynck is er begraven.
1700. Een eeuw lang veranderde Canisvliet het hele jaar door van uitzicht. De jaargetijden weerspiegelden zich in haar wateren, elk met een eigen licht, kleur en sfeer.
Geheimzinnig was het schaduwspiegelbeeld van de landsdijk met zijn molen in het deinende watervlak. De getijen lopen op en af, altijd, zonder onderbreken. De binnenzee zwelt en krimpt, weer in, zes uur opgang, zes uur zakken. Tussen de korte momenten van schijnbare rust, steken de geheimzinnige kleiklompen de kop op, vergroten tot eilanden, verhogen tot binnen de Stelle. In het volle getij zet het water jacht achter eb en v1oed. Dan drukt ze tegen de Kernemelkdijk, hoog en scheurend. Bij elke nachtwending ramt het gevaar van overstroming tegen de Franciscusdam of tegen de dijkjes die de laagliggende akkers en de diepzittende huisjes beschermen.
In de woeling van het water ziet men het zwart glibberig glanzend slib, dat uit het Axelse Gat meegezogen wordt. Daarvandaan haalt de Vliet haar donkergrijze, sombere kleur, nooit doorschijnend voor het licht, ondoordringbaar als een vette gulp verf.
Bij onzeker weer kiest, de Canisvliet de kleur der dingen, die nog moeten komen. Ze glimlacht als de zon te verwachten is, ook al valt er juist een stortvlaag.
Ze zit vol paars en donkerviolet, als er stormwind dreigt. Ze is troebel en vuilgrijs, als het, gaat onweren, gram en duister als de dondervlagen komen. Onder de bliksem ziet de Canisvliet zwart als inkt, met gulpen buien ertussen. De sombere fortenresten omsluiten de binnenzee, monumentaal als de dijken, indrukwekkend tegen de schuine glooiingen als een verdedigingslinie van een wakend volk tegen het altijd dreigende gevaar. Aan de overkant van de dijk ligt Zelzate. Het vierkante torentje steekt nauwelijks uit boven de boomkruinen van de baan naar het St. Stevensfort.
Op 23 juli 1709 geeft Koning Karel van Castilië toestemming de Franciscuspolder (zonder de Lippenspolder) te herdijken. Het was o.a. verzocht door Nicolaas le Blon, ontvanger der hallen en commandeur van de “uitgaande rechten tot Ghendt" en Peter van Zele, burgenmeester van Wachtebeke. Het betreft een 2 à 300 gemeten land, geïnundeerd door het zeewater, horend onder Wachtebeke - voorzien een deel van het Franciscuspoldertje van het Axe1-Ambacht, ten westen van Zelzate, dat grensde aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het land had toebehoord aan de abdis van het klooster ter Haegen te Gent, die het had laten indijken indertijd.
Men wilde voorkonen, dat Zelzate, ten zuiden van Canisvliet onder water zou lopen. In 1751 verbood de Keizerin bij laag water het vee te laten grazen op de zeedijk van de Kernemelkpolder. Dit gold ook voor de Nederlanders. Het vee werd geweid op de schorren lanqs de St" Antoniusdíjk. Het gevaar voor overstromingen maakte de landen, vóór de laatste indijking van Canisvliet, spotgoedkoop, hoewel ze van nature vruchtbaar waren. Zo werd bij de dood van oud-burgemeester G. Hamerlinck in 1768 hofstee en 85 gemeten land, bestemd voor zijn zoon Judocus, op 4500 gulden geschat, d.i. geen 58 gulden per gemet. Dit pachtgoed werd later bewoond door D. Laureys.
Met de indijking van Canisvliet werd het gevaar voor overstromingen geringer en de pachten gingen de hoogte in, tot 200 gulden per gemet.
Canisvliet bereidde zich voor op de definitieve indijking. Daartoe werden alle forten, die al lang buiten gebruik waren, ontmanteld.
Het Antoniusfort pas in 1805 door Francois Antheunis
Het Stevensfort in 1673 door Willem Evertsen voor 430 gulden
Het St. Marcusfort rond 1673 door overstroming weggespoeld
St. Peer, St. Geleen en St. Francois in 1673
En het fort van Sas van Gent pas in 1826 bij de kanaalwerken.