Heemkundige Kring Sas van Gent


De Geuzenhoek

Brief van de commandeur van Sas van Gent aan de pastoor

Toelichting op de brief die de commandeur van Sas van Gent op 18 maart 1717
schreef aan de pastoor van St Maria Horebeke

De militaire commandant van de grensvesting Sas van Gent deelt in deze brief aan de pastoor van Hoorebeke St Marie mee: dat de predikant Pieter Brant is toegevoegd aan die van de gereformeerde religie zijn rondom Oudenaarde en vooral te St Maria Horebeke, Mater en andere gemeenten om die gereformeerde gemeenten bij te staan in de uitoefening van hun geloof. Aan Pieter Brant is opgedragen dit zoveel mogen lijk te doen op een stille en zedige wijze, zonder aanstoot en ergernis te geven aan hen die tot de Rooms Katholieke Kerk behoren. Maar, aangezien het in de praktijk gebeurt dat door misverstanden van on¬kundige en ongemanierde mensen, eerst kleine en daaruit aangroeiende grote onheilen ontstaan, die kunnen voorkomen worden door personen van aanzien, die gezag hebben, en wel in het bijzonder geestelijke personen, zo beveelt de commandant Pieter Brant, alsook zijn gemeente aan in de protectie van de eerwaarde pastoor aan wie hij zijn brief richt en hij hoopt dat zijn schrijven daartoe mag strekken dat Pieter Brant, alsook zijn gemeente door de geadresseerde in bescherming wordt genomen, opdat de predikant zijn ambt naar behoren en op discrete en stille wijze mag vervullen.
Maar het venijn van deze brief zit ook hier in de staart.
De pastoor mag zich misschien verwonderen over het feit dat hij deze brief uit Sas ontvangt, maar laat hij dan wèl weten dat de commandant order heeft, dat ingeval de gereformeerden in zijn parochie en daar rondom enig beletsel in de weg wordt gelegd bij de uitoefening van hun godsdienst en de kennis daarvan tot hem komt, in dat geval de rooms-katholieke burgers van Sas van Gent en daar rond¬om, ook verhinderd zullen worden in het houden van hun godsdienst, en dit tot de tijd dat hij zekere blijken krijgt dat aan de gereformeerden rondom Oudenaarde vrije uitoefening van hun godsdienst wordt toegestaan.
De commandant van zijn kant verzekert dat hij, wanneer het in Vlaanderen met de gereformeerden rustig verloopt, hij alles zal doen dat de rooms-katholieke burgers van Sas van Gent hun eredienst niet verstoord zullen zien, maar zij die rustig kunnen uitoefenen.

Tot zover de verkorte inhoud van de bovengenoemde interessante brief. Ze is afkomstig uit het archief van het aartsbisdom Mechelen. De geadresseerde pastoor heeft deze brief, zoals te verwachten was, doorgestuurd naar zijn eigen aartsbisschop.
In het Rijksarchief te Brussel, waar veel bijzonderheden ook over de geschiedenis van ons eigen land in voorgaande eeuwen te vinden zijn en tevoorschijn zijn gekomen, heeft E. Hubert, die hoogleraar geweest is in Luik, ze ontdekt met andere stukken en ze zijn te vinden in zijn boek: Notes et Documents sur l'Histoire religieuse des Pays¬Bas Autrichiens au XVIII Siècle.
Nu kunnen we, wanneer we ons willen verdiepen in de verhouding van Zeeland tot de protestanten in Vlaanderen door de eeuwen heen, bij degenen die daarover iets geschreven hebben lezen, dat de commandanten van Axel en later die van Sas van Gent, hierbij een belangrijke rol hebben gespeeld. Ik herinner mij te hebben gelezen, zonder dat ik mo¬menteel weet waar, dat de commandant van Axel, toen het de achtergebleven protestanten in Vlaanderen weer eens erg moeilijk werd gemaakt, een paar rooms-katholieke geestelijken ge-vangen nam en na enige tijd er één van hen over de grens stuurde met de boodschap dat, indien de toestand voor de protestanten in Vlaanderen niet verbeterde, hij alle reguliere en seculiere geestelijken die hem in handen vielen, gevangen zou zetten, tot dat de toestand over de grens zou zijn verbeterd. Zoiets hielp gewoonlijk wel, zij het voor enige tijd. De protestanten in Vlaanderen hebben voortdurend moeten leven onder de druk van de overheid, de landelijke en de plaatselijke. Burgerrechten hadden zij niet. Ze werden beschouwd als een element in de samenleving dat er niet behoorde te zijn. Van hetgeen de commandant van Axel gedaan heeft voor hun bescherming, heb ik, hoewel ze er wèl zullen zijn, geen enkel document onder ogen gehad. Des te meer was ik blij met de brief die de com¬mandant van de grensvesting Sas van Gent geschreven heeft aan de pastoor van St Maria Horebeke in 1717.

Voor we verder gaan met deze brief moeten we eerst een paar zaken in herinnering brengen.
In het midden van de 16e eeuw, toen het gereformeerd protestantisme nog maar nauwelijks in de noordelijke provincies van de Nederlan¬den was doorgedrongen, had dit Calvinisme in de zuidelijke provincies zich reeds een vaste positie verworven en het groeide hier en daar uit tot een volksbeweging. Dit is ook te begrijpen. Calvijn was een Fransman en Genève als centrum voor studie is in het Zuiden eerder ontdekt dan in het Noorden. In het Zuiden van de Nederlanden zijn ook de eerste synoden gehouden, waarop het Convent van Wezel (1568) en de sy¬node van Embden (1571), waarmee wij gewoonlijk onze vaderlandse kerkgeschiedenis beginnen, rusten. Wat wij nu noemen onze Nederlandse Geloofsbe-lijdenis, één van de drie formulieren van enigheid, heette oorspronkelijk Confessio Belgica en ze is in Doornik ontstaan. Toen Parma, na heldhaftig verzet, in 1581 Doornik veroverde als eerste van een hele reeks steden die zouden volgen, liet hij de stad niet plunderen en uitmoorden, zoals toen nog al eens de gewoonte was. Wel kreeg de stad een stevige boete te betalen. Maar de belangrijkste bepalingen bij de overgave waren dat alle burgers weer moesten terugkeren in de schoot van de R.K. Kerk. Zij die dit niet wilden, kregen een paar jaar de tijd hun bezittingen te verkopen, om daarna te emigreren. Deze voorwaarden heeft hij gesteld aan alle steden die in de jaren nadien in zijn han¬den vielen. De religie van de vorst, moest ook zijn de religie van zijn onderdanen. Er is toen een stroom van vluch-telingen uit het Zuiden naar het Noorden gekomen, terwijl er omgekeerd een stroom van rooms-katholieke emigranten naar het Zuiden is gegaan. En aangezien de tachtigjarige oorlog, ondanks het streven van de Prins van Oranje, toch een godsdienstoorlog werd, zijn de zeven noordelijke provincies een bolwerk van het Calvinisme geworden, zoals de zuidelijke in een model van een rooms-katholieke staat zijn veranderd.
We moeten ook in het oog houden dat Zeeuws-Vlaanderen in politiek opzicht tot 1815 geen deel uitgemaakt heeft van Zeeland. Het behoorde met Brabant en Limburg tot de zogenaamde generaliteitslanden, die rechtstreeks stonden onder de Staten Generaal. Kerkelijk hoorde Zeeuws- Vlaanderen weer wel tot Zeeland. Het land van Axel en het Vrije van Sluis behoorden kerkelijk tot de classis Walcheren. Na de herovering van de stad, werd het land van Hulst later gevoegd bij de classis Zuid-Beveland.

De commandant van Sas van Gent, evenals die van de andere grensvestingen in Zeeuws-Vlaanderen, had dus direct te maken met het landelijk bestuur, de Staten Generaal. Maar het sturen van een predikant naar de Vlaamse Olijfberg, was een zaak van de vier Zeeuwse Classes, Walcheren, Schouwen, Zuid-Beveland en Tholen, bij welke laatste classis ook behoorde wat er over was van Reimerswaal, Bergen op Zoom en de plaatsen rondom deze stad.

Wanneer de commandant van Sas van Gent ds. P. Brant als gereformeerd predikant noemt die naar de Vlaamse Olijfberg is gezonden, is dit dus geschied door één van de Zeeuwse classes, die om de beurt, naar de volgorde boven¬genoemd, daarvoor was bestemd. Waarschijnlijk vanaf 1591 hebben de Staten van Zeeland een traktement uit¬getrokken uit de kas voor geestelijke bestemming, waaruit alle predikantstraktementen in de provincie werden betaald. Dit bijzondere traktement was bestemd voor degene die op zich nam de geloofsgenoten in Vlaanderen bij te staan. Dit is zo doorgegaan tot het eind van de 18e eeuw.
Maar er is, wat die geestelijke verzorging betreft, een goede samenwerking geweest tussen de Staten Generaal en de Staten en classes van Zeeland. Dat blijkt ook reeds uit het eerste stuk (we kunnen niet schrijven: eerste zin, want heel de lange brief is één zin, wat men in die tijd mooi vond) van de voornoemde brief.
„Het heeft de Regeeringhe closet landen behaeght aan die van de gereformeerde Religie, woonende rontom Audenaerden, ende spetiaelyk tot Maryorenbeek, Materen, en andere parochien, te secondeeren, en aan haar gesaemtlyck toe te voegen den persoon genaemt Pieter Brant, Predicant in de gereformeerde Religie, omme de selfde gereformeerde gemeinte in de oefeninge van haar geloof, by continuatie op te wecken, te leeren en te vermaenen, de sacramenten uyt te deelen ende verder op te volgen alles wat tot waarnemen van haar geloof vereyst word, ende dat soo veel moogelyck is, op een stil en zedige wijze sonder eenigh schandaal van haar cant toe te brengen aen de ingeseetenen van de publyke Roomsche Catolycke kercke aldaar …"

Hier zullen we het eerste stuk van de brief beëindigen om nog enige opmerkingen te maken.
Uit het feit dat de commandant van Sas van Gent zo openlijk schrijft dat er een predikant van de gereformeerde religie voor de Vlaamse Olijfberg op komst is, blijkt dat er toch wel iets veranderd is in de Zui¬delijke Nederlanden.
De kwestie van de godsdienst is bij de onderhandelingen over de vrede van Munster een zeer moeilijk punt geweest. Van Spaanse zijde hield men vast aan de overheersende positie van de R.K. Kerk, wat voor de onderhande¬laars van de Staten Generaal niet te verteren was. Tenslotte, omdat er toch eens een eind moest komen aan de onderhandelingen, heeft men zich neergelegd bij twee weinig zeggende artikelen. De koning zal zorgen voor eerbare plaatsen voor de begrafenis ,,van hen die van de zijde der gezegde Heeren Staten" zijn en zullen sterven" onder het gezag der gezegde Heer Koning'.
Hiervan is niets terecht gekomen. Op de Vlaamse Olijfberg heeft men tot koning Willem I moeten wachten eer men een eigen kerkhof had. Een ingemetselde steen in de muur van dit kerkhof houdt dit feit nog altijd in herinnering. Voor¬dien begroeven zij die van de gereformeerde religie waren hun doden in ei¬gen hof.
Het andere artikel houdt in dat de inwoners van de landen van de Heer Koning, wanneer zij komen in de landen en ge¬bieden der gezegde Heeren Staten, bij de publieke uitoefening van de religie zich moeten gedragen in alle bescheidenheid, zonder enig schandaal te geven in woord en daad. En dit moet wederkerig zijn. Dit artikel is een oorzaak geweest van eindeloos getwist en moeilijkheden. Maar, wanneer wij de brief lezen van de commandant van Sas van Gent, sluit hij zich in de woorden die hij kiest, nauw aan bij dit laatst genoemde artikel van de vrede van Munster. Zo behoort de gereformeerde predikant Pieter Brant zich te gedragen.
Maar, zoals gezegd, er was toen de brief aan de pastoor van St. Maria Horebeke geschreven werd, wel iets veranderd. Onder de laatste koning van het Spaanse Huis Habsburg, Karel II (1661-1700) waren de omstandigheden op het gebied van de godsdienst toch ook wel een ietsje milder geworden. Maar na zijn dood, op 1 nov. 1700, brak al spoedig de Spaanse Successieoorlog uit (1701-1713/14). Bij de vrede van Utrecht werden de Spaanse Nederlanden Oostenrijkse Nederlanden, waarover de keizer uit Wenen regeerde. De onder-handelingen over de godsdienst zijn wederom zeer moeilijk geweest. Het vredesverdrag in dezen van 1713 werd uitgewerkt in het Barrièretractaat van 16 nov. 1715 en later nader gecompleteerd door de artikelen van 22 dec. 1718.

De gevolmachtigden van de Staten Generaal eisten dus gewetensvrijheid voor alle inwoners van de Oostenrijkse Neder¬landen. De gevolmachtigde van Karel VI, die inmiddels keizer van Duitsland was geworden, zei dat zijn vorst dit nooit zou dulden. De Staten Generaal weken tenslotte. Het artikel van 11 nov. 1718 luidde tenslotte: De keizer stemt toe in de uitoefening van de godsdienst aan de troepen der Staten Generaal overal waar zij in garnizoen liggen en op particuliere plaatsen die de magistraten zullen aanwijzen en onderhouden. Aan deze plaatsen mag geen uiterlijk kenteken van een kerk worden gegeven. Officieren, militairen en geestelijken van de garnizoenenen zullen alle schandaal vermijden en wanneer er moeilijkheden komen, moeten deze minzaam worden geregeld. „Wat betreft de inwoners van het land, alle zaken die de Religie betreffen, zullen blijven op dezelfde voet als zij waren gedurende de regering van Karel II."
Die Barrièretractaten hebben natuurlijk oneindig veel moeilijkheden gegeven. De gereformeerden die een sluiks bestaan leidden, durfden weer openlijk voor de dag te komen en bezochten de kerkdiensten van de garnizoenen in de Barrièresteden. Met Pasen kwamen er bijv. in Doornik een 1200 protestanten uit de omgeving en ver uit Frankrijk, om er het avondmaal te vieren. Dat heeft in die bisschopsstad heel wat heibel ge¬geven. De militairen van het garnizoen hebben hen moeten beschermen toen zij uit Doornik vertrokken.
In deze tijd nu, tussen de twee fazen van het Barrièretractaat in, heeft de commandant van Sas van Gent zijn brief geschreven aan de pastoor van St Maria Horebeke en in deze brief zit iets van de verademing voor de gereformeerden rondom Oudenaarde. Waarschijnlijk hebben zij er te veel van verwacht.

We vervolgen nu de brief "… ende om dat meenighmael gebeurt, dat doormis¬verstanden van oncundige en ongema¬nieerde menschen eerst cleyne en nader- handt aangroeyende grooten onheylen ontstaan, 't welck door persoonen van aansien, authoriteyt en respect, en wel insonderheyt door geestelycke persoo¬nen, aan wien door haar onderhebbende gemeyten (gemeente) veel gediffe¬roert (getwist) wordt, ongehoorde ontmoetinge, quade toespreekingen, schelden en an¬dere feytelyckheeden, die van nadeelige gevolgen bennen, door haar goedt exem¬pel en tussenspraeck runnen voorgecoo¬men, verhindert, vernietight ende uyt de wegh gelegt worden…"
Bijna anderhalve eeuw heeft men met de protestanten in de Zuidelijke Neder¬landen kunnen doen wat men wilde. Wie het boek, eveneens van prof. E. Hubert: Les Pays-Bas Espagnol et la Repu¬blique des Provinces-Unies depuis la paix de Munster, inziet, krijgt een indruk hoezeer de protestanten hier een speel¬bal zijn geweest van de „persoonen van aansien, authoriteyt en respect en wel insonderheyt door geestelycke persoo¬nen". Zij hebben geleefd onder voortdurende druk, altijd met de vraag wat men nu weer tegen hen zou beramen.
Daaraan herinnert de brief uit Sas van Gent. Zij kunnen de toestand waarin de protestanten leven verlichten en ver¬zwaren. Helaas is dit laatste nogal eens het geval geweest. Die personen van aanzien enz. wisten maar al te goed dat de autoriteiten van het land achter hen stonden, wat er ook door hen ten opzichte tegen de protestanten werd beraamd. De plakkaten van keizer Karel V en van de aartshertogen Albertus en Isabella waren nooit ingetrokken en de geestelijke personen wisten daaraan telkens weer te herinneren, ook in de 18e eeuw en ze wisten ook, zoals uit bewaard gebleven documenten blijkt, dat de Vrede van Utrecht en de Barrière¬tractaten geen vrijheid van religie ga¬randeerden.
„…soo heb ik de eer van Ed: Eerweerde te versoecken dat UEd. serieuse en goetaerdige conduite (gedrag) daer toe magh strecken, dat UEd. deesen predicant PieterBrant in UEd. protectie gelieft te nemen nevens syne gemeynten, ten eynde syn Ed. desselfs functie naar be-hooren op eene discreete en stille wyse magh exerceren…"

Op een handige wijze wil de commandant van Sas van Gent de pastoor aan wie hij zijn brief richt, verantwoordelijk stellen voor hetgeen er in de toekomst gebeuren zal. Met vreugde zal hij de hem op deze wijze toegeschoven verantwoordelijkheid in geen geval op zich hebben genomen. Hij zal op in hoogst met deze brief verlegen zijn geweest en is er, terecht, mee gegaan naar zijn aartsbisdom Mechelen. In de stukken die direct daarop volgen, lezen we niet dat de pastoor zich tegen de protestanten binnen zijn parochie geroerd heeft, tenminste niet openlijk. We lezen ook niet dat hij Pieter Brant en zijn gemeen¬te in bescherming genomen heeft. Dat is ook wat al te veel van hem gevraagd. „…ingevolge het tractaat door Syne Keyserlycke en Conincklycke Majesteyt met de Heeren Haar Hooghmoogende de heeren Staten Generaal getracteert ende geslooten, spetiaal dicteerende dat de gereformeerde Religie sal toegelaeten worden in de keiserlycke Oostryksche Nederlanden, te moogen exerceeren, evengelyck en op dien voet, als de selve voormsels (voormalig) ten tyde van Coninck Carel den tweede glorieuser gedachtenis in de hiervooren genoemde landen is geexcerceert geworden;…"
De commandant schrijft dit wel en het zal ook wel zijn wens zijn, maar zoals we reeds hebben gezien is dit bij de Vrede van Utrecht niet overeengekomen, noch ook geeft het eerstgenoemde Barrièretractaat aanleiding dit te veronderstellen. Deze vrijheid van godsdienst is er ook niet gekomen bij de aanvullingen van 1718. Toch is er wel iets veranderd. Niet alleen in de Barrièresteden was aan de garnizoenen vrije uitoefening van de gereformeerde religie toegestaan, waaraan ook protestanten in en rond die steden gingen deelnemen, ook in Brussel, waar aan de legatie van de Republiek der Zeven Verenigde Provincies een predikant verbonden was, en waar in deze tijd menig Brusselaar die diensten bijwoonde, was men meer vrijheid gewend dan er was direct na de Vrede van Munster. En die gezant in Brussel was de man die klachten over de behandeling van protestanten in de Zuidelijke Nederlanden in ontvangst nam en ze doorstuurde naar Den Haag. En daar werden beslissingen genomen of de commandant van Sas van Gent maatregelen moest nemen en zo kon hij in het eerste stuk van zijn brief dan ook met recht schrijven dat het de regering van zijn land behaagd heeft die van de gereformeerde religie rondom Oudenaarde bij te staan.

„…dat dit schryven van myn afcomt, is omdat ik ordere hebbe, dat ingeval de gereformeerde eenige beletselen in de vrye exercitie en uytvoeringe van haeren Godsdienst in Vlaenderen ontrent Audenaarden aangedaan worden, ende de kennis daar van tot myn court, ik in sulcken geval de Roomscatolycke burgeren hier in deese vestingh en hier omtrent woonende, meede op een gelycke wyse, hare te houdene Godsdienst moet verhinderen en daar in continueeren, tot ter tyt toe, dat aan myn seeckere blycken worden gebraght dat de gereformeerde aldaar vrye exercitie van Godsdienst wordt toegelaeten…"
Zo is dan de commandant van Sas van Gent na de Vrede van Utrecht als beschermheer van de Vlaamse Olijfberg aangesteld. De Staten Generaal staan achter hem. Zo is die gemeente van St. Maria Horebeke tot op heden in stand gebleven.
„…ende gelyck ik hier, op alle bedenckelyke wyse, verhinder dat de Rooms Catolycken borgeren hier in de oefeninge van haar religie niet geturbeert worden, maer deselve gerustelyk exerceeren, so wil ik niet twiffelen, maer vertrouwen, dat U Eerweerdige, daar ter plaats op gelycke wyse wel sal gelieven te doen, in welcke hoop en verwaghtinge, nevens presentatie van mynen dienst, heb ik de eer van myn te noemen, Eerweerde Heer,
U Eerweerde onderdaenigen en gehoorsaemen dienaer,"
C. V. Citters
„Commandeur tot Sas - van Gend"

Tenslotte de vraag of deze brief geholpen heeft en het leven van de gereformeerden op de Vlaamse Olijfberg in pais en vree heeft kunnen voortgaan en de hen toegezonden predikant het hem opgedragen werk heeft kunnen doen.
We zullen u maar niet lang in onzekerheid laten. Het heeft niet lang geduurd dat de commandant van Sas van Gent de tegenmaatregel waarmee hij in zijn brief gedreigd had, wáár heeft moeten maken. En dat is waarlijk niet de enige keer geweest dat hij op deze wijze in zijn vesting heeft moeten ingrijpen. Anderhalve eeuw lang zijn de protestanten in de Zuidelijke Nederlanden het voorwerp geweest van bedreigingen, plagerijen, beschimpingen en zijn zij gezien als mensen die er eigenlijk niet zouden moeten zijn in die samenleving. En dat houdt niet zomaar ineens op met een brief van een militaire commandant. Zo'n brief noopt hoogstens wel tot enige matiging. In de stukken die prof. E. Hubert uit de archieven in Brussel en Den Haag heeft opgediept blijkt dat, zowel bij de regering van de Oostenrijkse Nederlanden, als ook bij het aartsbisdom Mechelen men er zeer gevoelig voor was welke gevolgen hun beslissingen konden hebben voor de rooms-katholieken in de Republiek van de Zeven Provinciën.