Heemkundige Kring Sas van Gent


De Geuzenhoek

Valse aanklachten tegen de gelovigen in St. Maria Horebeke

Valse aanklachten tegen de gelovigen in St. Maria Horebeke

Maar verder, wat St. Maria Horebeke betreft, hier kunnen we wel stellen dat de pastoor en de autoriteiten die er verder in dat dorp waren, deze brief niet genomen hebben. We mogen vermoeden dat dit de eerste keer is geweest dat de komst van een predikant zo openlijk werd aangekondigd. Zijn voorgangers zullen in het geheim hun weg hebben moeten zoeken en sluiks het hun opge¬dragen werk hebben moeten doen. In deze tijd lezen we wel niet meer dat een predikant gevangen werd genomen, zoals het Lucas Trelcat in 1594 overkwam, die voor een behoorlijke som moest worden losgekocht. Maar nu de komst van een predikant zo openlijk wordt aangekondigd en de pastoor hem ook nog in bescherming moet nemen, nu neemt men het niet in de parochie en de autoriteiten van deze plaats zijn al spoedig tot een tegenoffensief overgegaan. Zij hebben ijverig allerlei ketterse stoutigheden verzameld en die in verband gebracht met de komst van de aangekondigde predikant. Hun bezwaren en klachten hebben zij opgezonden naar de regering in Brussel en daar zijn ook deze in de archieven bewaard.
Het stuk dat Burgemeester en Schepenen opstellen begint met de aanhef: „Ten Dienste van de Majesteit, Ter Ee¬ren en Glorie Godts." Het is gedateerd 19 mei 1717, dus precies twee maan-den nadat de commandant van Sas van Gent zijn brief schreef. Men heeft er dus geen gras over laten groeien.
Een tiental klachten tegen de Calvinisten worden op schrift gesteld. Het zijn onder ede afgelegde getuigenissen. Twee zijn van een handtekening van de aanklager voorzien. Op acht staat een „mercq", een kruisje of zo iets. Het zijn allemaal oude klachten. De burgemeester en schepenen hebben het blijkbaar niet nodig geacht de beschuldigden van de gereformeerde religie te horen. Zoals ze geuit zijn, zijn de „vantisen (pocherijen) beledigingen, beschimpingen" door de burgemeester en schepe¬nen op schrift gesteld en opgezonden naar Brussel.
De een verklaart te hebben gehoord uit de mond van een pro¬testant dat zij eerlang nog kerkdiensten zouden kunnen houden in de parochiekerk en dat hun tijd zou komen „dat sy souden recht en wetten stellen".
Een ander verklaart te hebben gehoord uit de mond van een gereformeerde „dat de heeren Roomsche pastoirs argher dan duyveljaeghers ofte toovernaers waren".
Een derde Calvinist heeft reclame gemaakt voor de predikant die zij nu hadden en gezegd: „Compt oock naer zyn leeringhe." Dat is ongeoorloofde proselietenmakerij!
Een vierde heeft horen zeggen: „wy zullen noch een kercke oprechten, spyt den duyvel."
Een volgende verklaart onder ede te hebben gehoord dat de predikant op de volgende vraag had geleerd: „Weer dat Godt is; dat hy was in den hemel, op der aerden ende in alle plaetsen, ende opde vraeghe oft hy in de kercke van Hoorebeke niet en was --- dat Godt in de voor-seide kercke niet en was, ende daeruyt gejaeght was, om de valsche leerynghe".
Natuurlijk komen ook naar voren „verachtynghe van de Heilige moeder Godts, Maria" als ook „verachtynghe van het Heilig Sacrament van het li¬chaem van onsen Lieven Heere".
En zo gaan de aanklachten voort die men onder ede laat afleggen om ze naar Brussel op te zenden met het doel dat de re¬gering aldaar ingrijpt. Hoewel men uit de mond van de gereformeerde predikant, Pieter Brant „zich ontrent Paesschen lestleden uytghevende Predicant", zelf geen getuigenis heeft, wordt alles wat men gehoord en vastgelegd heeft, op zijn rekening geschreven. De regering zal er nu ook wel van overtuigd zijn dat hij zo spoedig mogelijk moet verdwijnen.

Nu kan het natuurlijk zijn dat de protestanten in Horebeke door de komst van de predikant, die zo openlijk is aangekondigd, wat overmoedig zijn geworden en zich vrijmoediger hebben verweerd.
Voorshands geloven we dit nog niet want, zoals gezegd, wat er voor de dag komt zijn in hoofdzaak de oude verschillen tussen de leer van het protestantisme en die van de kerk van Rome, hier natuurlijk iets aangescherpt. De protestanten van de Vlaamse Olijfberg hebben in 1717 anderhalve eeuw lang onder zware druk geleefd en zij hebben wel geleerd niet al te vrijpostig te spreken. Ze waren, om een Vlaams gezegde te gebruiken, eerder zo tam als een luis op een kam. Dit zou eerder te begrijpen zijn dan dat zij felle aanvallen gingen doen op de R.K. Kerk. Wel zullen zij van hun geloof hebben getuigd wanneer zij werden uitgedaagd.
Het is niet zo maar dat de gemeenten van de Vlaamse Olijfberg sinds 1700 zo zeer zijn verminderd, dat er een eeuw later nog twee van de zeven of acht over waren en het is niet zomaar dat de commandeur van Sas van Gent zijn brief schreef. De ene familie na de andere is geëmigreerd. De namen van Van Cauwenberghe, De Potter, Pede, Liets, Van Driessche, de Looze, Van Wymerich, die allen in de tien onder ede afgelegde verklaringen zijn genoemd als zijnde van de gereformeerde religie, zal men tegenwoordig tevergeefs zoeken op de Vlaamse Olijfberg. Familienamen kunnen verloren gaan door uitsterving van de manlijke linie. Maar hier zullen we het toch meer moeten zoeken in emigratie omdat het leven hun te zwaar werd, zo niet onmogelijk werd ge¬maakt.
Des te meer eerbied zullen we moeten hebben voor hen die gebleven zijn en wier nakomelingen, al is het een klein kuddeke, de gereformeerde — tegenwoordig dan hervormde — gemeente van de Geuzenhoek (Korsele) van St. Maria Horebeke vormen.

Ds. Pieter Cronenburg tegengewerkt

Helaas, in 1722 deed zich opnieuw een dergelijk incident voor op de Vlaamse Olijf berg en eveneens met een predikant die vanuit Zeeland was gezonden. Het gaat om ds. Pieter Cronenborgh. In de stukken die op deze zaak betrekking hebben, wordt de classis Zuid-Beve-land genoemd als „opzienders van de Vlaamsche kruyskerken". Hij is dus door deze classis gezonden, die zich ook allereerst voor hem verantwoordelijk weet. De classis is met deze zaak gegaan ook allereerst naar de Staten van de provincie, die er voor zorgden dat ze aan de orde kwam bij de Staten Generaal.
Wat was het geval geweest? De bestuurder (promoteur) van het aartsbisdom Mechelen, Castelnovo, was verwittigd dat er weer een andere predikant was gesignaleerd te Maria Horebeke. Hij ging er heen en vergezeld van schepenen van deze gemeente ging hij naar het huis van een calvinist, waar men wist dat ds. Pieter Cronenborgh zich ophield. Op de vraag van de bestuurder antwoordde Cronenborgh dat hij daar was volgens regeling (ordre) van de Staten Generaal der Republiek. Maar hij kon de brief van deze Staten niet tonen die hem met deze zending hadden belast. De bestuurder nam in beslag verschillende ketterse boeken (bijbels, lithurgische boeken enz.) en daarna beval hij Cronenborgh weg te gaan. Toen deze weigerde weg te gaan, voelde Castelnovo zich bedreigd — zo verklaar¬de hij tenminste later — en sloeg Cronenborgh tweemaal met een zweep, waarna de predikant wegging. Uit de stukken blijkt dat Cronenborgh zelfs gevangen is gezet.
Al spoedig is dit geval in Goes, Middelburg en Den Haag bekend, waar men het natuurlijk opnam voor predikant Cronenborgh. De Staten-Generaal richtten zich tot de regering in Brussel en zo zat de markies van Pré met dit ge¬val. Deze droeg aan de „Fiscaux de Flandre" op een onderzoek in te stellen naar handelingen van de bestuurder van het aartsbisdom. De feiten werden erkend, maar verontschuldigd. De bestuurder was te ver gegaan in zijn ijver door de zweep te gebruiken. De rooms-katho¬lieken in Holland zouden er wel weer om moeten lijden. Maar de predikant had zich ten onrechte beroepen op een mandaat van de Staten Generaal en eveneens was onjuist dat hij niets ille¬gaals deed, terwijl toch het tegenovergestelde duidelijk genoeg was. Het rapport werd besloten dat een vermaning aan de bestuurder voldoende zou zijn. Er werd een, naar hun mening goede raad aan toegevoegd: de regering in Brussel zou er verstandig aan doen de gezant van de Republiek aldaar duide¬lijk te maken dat hij zijn landgenoten zulke godsdienstige zendingen moest ontraden.
Maar met dergelijke vrome vermaningen was de zaak Cronenborgh nog niet afgelopen. Zo ongeveer twee jaar sleepte deze zich voort. Ze vond haar naspel voor de Raad van State in Brussel, waarvan melding is gemaakt in de zitting van 30 mei 1724. Na lang daarover gesproken te hebben, besloot deze Raad het hele dossier te zenden aan de gezant van de Verenigde Provincies om hem aan te tonen dat de klachten van de sektariërs duidelijk slecht gefundeerd waren, behalve op één punt. De bestuurder van het aartsbisdom zou een strenge berisping krijgen, omdat hij de predikant geslagen had.
Maar een weinig voordien, op 7 maart 1724, hadden de Staten Generaal een besluit openbaar gemaakt dat de missionaire Jezuïeten, die zich in Den Bosch gevestigd hadden, buiten Netge-bied van de Republiek werden verban¬nen. De rooms-katholieken, die hier driekwart van de bevolking uitmaakten, drongen er bij de Staten Generaal op aan op deze beslissing terug te ko-men. Zij lieten gelden dat, indien deze maatregel werd gehandhaafd, het getal van de bedienaars van hun eredienst totaal onvoldoende zou zijn.
Op 15 maart kregen zij ten antwoord dat alle kerken van Den Bosch voor de gelovigen weer geopend zouden zijn, op voorwaarde dat zij van de regering van de Oostenrijkse Nederlanden mildere maatregelen zouden verkrijgen ten gunste van de andersdenkenden in Vlaanderen. De autoriteiten te Brussel zouden zich moeten verbinden de predikanten niet meer te kwellen (tracasser) die van tijd tot tijd hun broeders bezoeken rondom Oudenaarde. Voor het overige, indien men weigerde deze weg te bewandelen, zouden de Staten Generaal meedogenloos alle katholieke priesters uit Sas van Gent verbannen. De rooms-katholieken van Den Bosch werden dus afhankelijk gesteld van de Raad van State van de Oostenrijkse Nederlanden.
Op 5 augustus 1724 verscheen de bestuurder van het aartsbisdom Mechelen, Castelnovo, voor de Raad van State en kreeg daar een strenge berisping voor zijn onbedachtzaam gedrag. „Hij heeft beloofd niet meer zulke buitensporigheden (exces) te zullen begaan".

Uit deze twee gevallen met predikanten blijkt dat de druk op de protestanten in Vlaanderen langzamerhand al meer werd verzwaard, maar ook hoe er vanuit Zeeland streng op werd gelet wat er met hen gebeurde. We krijgen hier enigszins een indruk hoe de geconstateerde incidenten verder verliepen. De classes, evenals de Staten van deze provincie kenden een ruime eeuw van verantwoordelijkheid voor deze broeders mede-gelovigen, die zij indertijd vrijwillig op zich hadden genomen en met wie zij zich verbonden bleven ge¬voelen.

n die jaren 1721-1722 geschiedde er nog iets dat de gereformeerden in Zeeland (daar allereerst) diep heeft geschokt. En dit geschiedde wederom in de gemeente van de Vlaamse Olijfberg. In een brief doet de kerkenraad van Sas van Gent zijn beklag over het feit dat de protestanten rondom Oudenaarde opnieuw het voorwerp zijn van onrechtvaardige behandeling door de autoritei¬ten aan de overzijde van de grens. „Zy zyn dagelyks door die van de Roomsgezinden op allerhande manier gedruckt en vervolght, in soo verre self, dat het te duchten was dat zy in het geheel in kosten stonden te ondergebraght te werden, door dien de Roomsgezinden met geweldt de kinderen, die nagelaten wierden van onze geloofsgenoten na haar quamen te nemen, en niet wilden dulden dat door de naastbestaande, schoon by uijtterste wille, of anders onder voogdhijschap van deselve wierden opgequeeckt, doende de kinderen herdoopen en verder in de Roomsche kerk opvoeden, gelyck Haar Hoogh. Mogende uijt het authenticq instrument, nevens voorschreve Requeste gevoeght souden kunnen sien'.

We zullen nu het woord geven aan de pastoor van St Maria Horebeke.
Hij meldt dan het overlijden van Lieven Pede, vijf maanden geleden, en van Petronilla Den Bulck, zijn nagelaten weduwe, ongeveer zes weken daarna gestorven, achterlatende zes kinderen. „Eerst den voorseiden pastoir attesteert (verklaart) by desen voor de waerheydt, dat den jonghsten kinde, daer van de voorseide weduwe in den kinderbedde van is overleden, acht a thien daghen naer t'overleyden van de selve moeder ghedoopt te hebben, op conditie, mits niet kennelyck synde iemandt in de parochie te vermoghen doopen; ende tselve t'observeren (in acht nemen) int regard van kinderen die doore vroevrauwen mochten ghedoopt syn, volghens den Pastorael".
Voorts verklaart de pastoor dat de Meyer en Schepenen van St. Maria Horebeke, zodra hun dit sterven ter ore was gekomen, „over deselve (zes kinderen) vooghden ghecreert hebben", een oud-oom van vaderszijde en een inwoner van deze parochie voor moederszijde, ,,wesende de naeste ende bequaemste van de Roomsche catholique Religie, ghelyck gheuseert wordt, in dierghelyck cas, te doen ende stellen." Volgens een ander rapport over deze zaak is er, wat de voogdij betreft „gehandelt volgens usantie". Nadrukkelijk wordt daarin gezegd dat de pastoor met de benoeming van de voogden niets te maken heeft gehad. Dat „volgens usantie" en „ghelyck gheuseert" zal wel betekenen dat het niet anders kon, volgens de wetten van het land, zij het dan misschien de ongeschreven wetten. De Fiscaux van de Raad van Vlaanderen bevestigen vervolgens in het rapport (wat onjuist is, tekent E. Hubert hierbij aan) dat bijna alle protestanten afvalligen zijn of kinderen van hen, die vroeger al bedorven waren. De waarheid is, dat behalve zeer zeldzame uitzonderin¬gen, deze dissidenter behoren tot families die voor meer dan een eeuw zijn overgegaan naar het calvinisme.
Deze zes minderjarige kinderen worden nu opgevoed in de rooms-katholieke godsdienst, tot dat zij de leeftijd hebben bereikt van de jaren des onderscheids. Dan is het hen geoorloofd zelf vrij te beslissen. Ze Voegen er aan toe dat dit ook zo geschiedt in de Republiek, wat later door d Staten-Generaal ten sterkste wordt ontkend. Dit schrijft de overheid van St. Maria Horebeke.

Nu zij toch aan het schrijven is, wil ze nog wel het een en ander kwijt, wat haar hoog in de keel zit, namelijk dat de geadministreerde protestanten, het burgerschap Van Sas van Gent bezitten, „hetgeen niet overeenkomt met de gehoorzaamheid aan de keizer."
En passant tekent zij hierbij ook aan bezwaren te hebben tegen de naam „kerk onder het kruis", welke naam door deze dissidenten telkens weer wordt gebruikt. Deze naam zou dan betekenen dat zij het doelwit zijn van vervolgingen, hetgeen bezijden de waarheid is.
Maar hoe dan ook, het gevolg is weer geweest dat de kerken ,van Sas van Gent en omgeving werden gesloten, zodat de rooms-katholieken het ook over de grens moesten zoeken voor hun eredienst.
Zo is het voortgegaan in de 18e eeuw, zij het in mindere mate als in de jaren twintig. De betekenis van Sas van Gent voor de protestanten in Vlaanderen is belangrijk geweest.

Geraadpleegde en deels geciteerde literatuur:
1. De Vlaamse Olijfberg, de verhouding van Zeeland tot de Protestanten in Vlaanderen van de 16 tot de 19e eeuw, door Ds. S.J.M. Hulsbergen.
2. Bijdrage tot de geschiedenis van de Hervormde Gemeente van den Vlaamschen Olijfberg nabij Oudenaarde, 1805-1814, door Dr. J.de Hullu