Heemkundige Kring Sas van Gent


De vesting en zijn verborgen zaken

De vesting 1547-1644

Het leek goed eerst aan te geven hoe de situatie was toen de Gentenaars er over begonnen na te denken op welke wijze zij hun stad een kortere verbinding met de zee konden verschaffen. Ten noorden van de stad was het immers één verzameling van waterlopen en kreken waarlangs het mogelijk moest zijn de open zee te bereiken.
Had Gent dan geen verbinding met de zee? In die tijd bereikten de handelsschepen de stad door de Lieve. Deze zeeweg was in 1260 gegraven. De Lieve liep van Gent naar Damme en mondde daar in het Zwin uit. Na de verzanding van het Zwin ± 1420 zochten de Gentenaren een nieuwe uitweg naar zee. Door verschillende omstandigheden, (de 100 jarige oorlog, de strijd tussen de Leliaerts en de Klauwaerts, en de steeds weer terugkerende overstromingen in het nooorden van Vlaanderen), werden deze plannen steeds weer uitgesteld.
Cornelis Jansen kreeg opdracht in 1542 de omgeving van de Braakman in beeld te brengen.
Dat dit kennelijk met een bedoeling gebeurde blijkt alleen al uit het feit dat op die kaart de nieuwe vaart van Gent al is aangegeven terwijl de Gentenaars pas in 1547 aan hun Keizer octrooi vroegen tot het graven daarvan!
Er is geen doorsteek van de Land- of Graaf Jansdijk, wel is de Joost Hamerlincksluis ingetekend.
Een ander opmerkelijk iets, is het ontbreken van Philippine, maar het wel vermelden van de Verdronken Philippinepolder en de Sint Janscapelle, terwijl vaststaat dat deze kapel verloren is gegaan tijdens de overstroming van de St. Albertpolder die duurde van 1488 tot 1612.
Westdorpe komt terecht in een gebied met tamelijk grote kreken, maar op een plaats, die moeilijk aanvaardbaar is. Alleen onze buurgemeenten Zelzate en Assenede komen goed uit de verf en als we ons houden aan die situering, dan mogen we aannemen, dat het nieuwe kanaal inderdaad op de juiste plaats is ingetekend om te eindigen bij de Joost Hamerlincksluis.

Iedereen kent wel het versje: Amsterdam, die grote stad, die is gebouwd op palen, maar niemand zal zich tot dusver gerealiseerd hebben, dat dit ook het geval was met Sas van Gent, dat ontstaan is rond het kanaal, dat de Gentenaars van Keizer Karel V hebben mogen graven om hun stad een betere en kortere verbinding te bezorgen met de zee. In de Gentse memorieboeken kan men beschreven vinden dat het nieuwe kanaal zou uitmonden in een kale vlakte van heide en moeras.
Eerst moest het kanaal eindigen op een bepaalde afstand van de Landdijk (Graaf Jansdijk = de zeedijk), omdat Karel V angst had voor overstromingen wanneer de dijk zou worden doorbroken. Pas in 1549 gaf Karel V zijn geboortestad Gent toestemming een sluis of sas te bouwen in de zware Graaf Jansdijk, mits er een vingerling, (dit is een ringdijk op de schorren) aangelegd zou worden. Op 19 augustus 1551 werd de eerste steen gelegd van de zoute speye door de burgemeester van Gent, Antonie de Baenst. De hoofdbaluw van Gent, Adolphe van Bourgogne, legde de eerste steen voor de zoete speye op 8 mei 1561.
Toen Karel V in 1555 afstand had gedaan als Heer der Nederlanden, vertrok hij uit Brussel via Gent naar het Sas van Gent om daar met beide zusters, Eleonora en Maria voor het laatst de werken aan de Sasse vaart te bezoeken. Vanuit “het Sas van Gent”vertrok Karel V naar Vlissingen, waar hij zich inscheepte naar Spanje.
Op 4 april 1563 werd de nieuwe sluis feestelijk geopend met het passeren van het 1e schip door de sluis. Het was een haringschuit geladen met “96 versche salmen”. Dit schip was afkomstig uit Dordrecht, schipper was Pieter Jacobssen Zoetemelk geboren in Lekkerkerk.
Men had het werk of te groots opgezet of men had niet voldoende voorzorgsmaatregelen genomen op 1 juli 1564 kwam het volgende bericht door:
“metter de caye in den grondt van den wateren ghesoncken”. De zoute speye was weggezakt, men besloot een nieuwe zoute speye te bouwen, maar deze een kleine 300 voet (±100 meter) dichter bij de zoete speye te leggen, omdat men het “sas” te groot achtte. In 1565 werd dit werk besteed en op 8 mei 1566 werd de eerste steen gelegd door Jan Damman, 1e schepen van Gent. Op 29 juli 1567 kon deze sluis in gebruik worden genomen.

De vraag die in bovenstaand versje gesteld wordt:
en als die stad eens ommeviel, wie zal dat betalen?
Is in dit geval gemakkelijk te beantwoorden: de stad Gent.

De 16e eeuw, waarin Sas van Gent 'geboren' werd, is in menig opzicht moeilijk geweest. Bij het bouwen van de sluis en het graven van de Sasse vaart was een kleine nederzetting ontstaan. Deze nederzetting bestond uit kaaimeesters, kaaigezellen, winkeliers en herbergiers. Al heel gauw hebben de Gentenaren een schans opgeworpen om hun dure sluizen en hun nieuwe stad te beschermen.
Nauwelijks had echter Vlissingen zich in de toen heersende strijd vóór de Prins van Oranje verklaard of de opstand breidde zich uit over Vlaanderen. Een eerste geuzenbezoek aan Sas van Gent en Biervliet op 21 mei 1572 bracht veel schade aan de nederzetting. Ze staken de huizen in brand en verwoestten de sluis. Slechts 10 huizen beleven gespaard. Pas in 1577 was de schade volledig hersteld en kon de scheepvaart naar Gent weer doorgaan. Niet alleen de sluizen waren hersteld, ook de verdedigingswerken werden uitgebreid. We kunnen nu al spreken van een vesting. Deze vesting bestond uit een wal met vier hoornwerken en daaromheen lag een gracht.
Op 14 september 1576 kozen de Staten van Vlaanderen de partij van de prins, maar op 20 of 22 oktober 1583 geraakten Hulst, Axel en Sas van Gent, evenals het West- en Noord-Vrije toch in handen van Parma en waren daarmede voor Noord-Nederland verloren. Dat de kleine Sasse vesting belangrijk was, blijkt wel uit het feit dat Alexander Farnese, hertog van Parma in 1583 opdracht gaf aan de markgraven Montigny en Rysenburg zich van het “Sas van Gent”meester te maken. Dit lukte door het verraad van de baljuw van het land van Waes, Servaas van Steeland.
De Spaanse bezetters hebben de Vlaamse nederzetting uitgebreid tot een vesting van betekenis. De versterkte sluiswerken kregen de naam van het Hoge Sas, terwijl de vestiging aan de westzijde van het kanaal het Lage Sas ging heten. Dat gedeelte werd ook wel Rapenburg genoemd, als zijnde het gebied binnen de omwalling wat in 1602 is aangelegd, waarin de burgerbevolking woonde, die overigens niet zo maar vrije toegang had tot het Hoge Sas, wat toen een extra beschermd gebied vormde. Aan de oostzijde werd de stad beschermd door het water van de Papegeule, een zijarm van de Braakman. De noord-west-en zuidzijde werden beschermd door een wal, waarin verschillende bastions lagen. De wal was omringd door een diepe gracht, waar enkele ravelijnen en lunetten in lagen. Het Sas van Gent was een mooi stadje geworden. Dat vinden we terug in de Nieuwe Cronyck van Zeeland:
“Dese plaets was seer vast gemaekt met fortificatiewerken, daer nog een kasteel (het hoge Sas) in besloten lag, hebbende in het midden des selfs een uitermate schone komme, of deurschuttende steene Sas, benevens nog eenen heel hooge Kat, die alles beheerste”.
Het is dit Spaanse bewind geweest dat begonnen is met het omvormen van het “Sas van Gent” van een schutsluis tot een machtige vesting. Het is geworden:

Een bolwerk voor Gent
Een burcht voor het land van Waes
Een poort voor Vlaanderen.

Meerdere malen is geprobeerd om de vesting Sas van Gent terug te winnen voor de prinsgezinde, zoals dat in 1583 met Terneuzen gebeurde, terwijl in 1586 Axel werd herwonnen. Die twee plaatsen werden met Biervliet en de forten Lillo en Liefkenshoek, krachtens de Acte van Committimus, d.d. 13 augustus 1588 door de Raad van State onder het gezag gesteld van de Gecomitteerde Raden van Zeeland. Het gebied werd sindsdien het Committimus genoemd.
Samen met de later verworven Vlaamse streken heette het Staats-Vlaanderen. Philippine kwam in 1633 weer in de macht van de Staten-Generaal, Sas van Gent in 1644 en Hulst in 1645. Bij de Vrede van Munster van 30 januari 1648 werden de Staten-Generaal bevestigd in hun bezit, waarvan de grenzen eerst definitief kwamen vast te staan door het traktaat met Spanje van 20 september 1664