Heemkundige Kring Sas van Gent


Van Sluis tot Stad

Het laatste deel

In de Weststraat stonden enige verspreide huizen. Zo stond op de westelijke hoek het huis "de
gloyende kaggel", gebouwd in 1710 door Ferdinand de Baljuw over deze de Baljuw is wel iets aardigs te vertellen. In het jaar 1692 namelijk was het de plaatselijke overheid bekend geworden dat Ferdinand de
Baljuw ongehuwd samenwoonde met de weduwe van Pieter Baelé. Dit was een vergrijp tegen artikel 72 van het Egtreglement. Wat de zaak nog erger maakte voor hem was dat er uit deze verhouding een zoon was geboren. De Baljuw diende daarom voor de Vierschaar te verschijnen om te worden berecht, op 14 juli 1692 diende zijn zaak. De aanklager eiste bij die gelegenheid een boete van 100 gulden. Het duurde bijna zeven maanden voordat de Vierschaar tot een uitspraak kwam. Deze lange periode in aanmerking nemende zult u waarschijnlijk denken dat de Vierschaar uiteindelijk een zware straf uitsprak. Vergeet dat maar; het vonnis, waarover zolang beraadslaagd was, hield in dat Ferdinand de Baljuw alsnog met zijn concubine diende te huwen. Iets meer in de richting van de Markt stond nog het huis "Het Wapen van Amsterdam". Ten westen van de Weststraat lag het bastion "Generaliteit", waar thans nog de heuvel van over is die we Molenberg of Meulenberg noemen. Op Generaliteit stond ook een van de korenwindmolens van Sas van Gent. Het octrooi voor deze molen was verleend door de Raad van State op 24 april 1645, dus op dezelfde datum als van de molen op Coehoom aan de oostzijde van de wallen. De molen op Generaliteit werd omschreven als "een achtkanten koorn-windmolen, zijnde bannaalen of dwangmolen". Met betrekking tot het eigendom geldt tot 1750 hetzelfde als voor de molen op Coehoorn; meerdere personen met grotere of kleinere aandelen in het eigendomsrecht. Op 5 oktober 1750 kwam de molen in het bezit van Samuel Dupont, oud-burgemeester, schepen en notaris te Sas van Gent. Volgens de omschrijving in de koopakte ging het om een molen die had gestaan ten westen van de stad. Dat klopt, enkele jaren daarvoor - in 1747 - was de houten molen omgewaaid. Degenen, die in 1747 eigenaar waren, te weten Pieter van Kerkhoven,baljuw van Assenede, en Petronella Volkert, weduwe van Mijndert van Houte, hadden van de Staten-Generaal opdracht gekregen om de molen weer op te bouwen. Zij hebben dat niet gedaan en Dupont kocht slechts wat overblijfselen. Hij heeft daarna in 1751 nog ontheffing gevraagd van de herbouwplicht, doch dit werd hem geweigerd. Blijkens latere akten is de molen nog datzelfde jaar herbouwd en verpacht aan de molenaar Joan George Muller. Op 30 maart 1778 verkocht Dupont zijn molen aan Christoffel de Pauw. Diens weduwe heeft hem op 9 juli 1791 weer overgedragen aan haar zoon Johannes de Pauw voor 7000 gulden. Johannes de Pauw was in 1823 nog altijd eigenaar van de molen. Blijkens een stuk gedateerd 9 juni 1823 was het de Pauw na vier jaar weer gelukt om de molen weer op te bouwen. Blijkbaar had er enkele jaren weer een calamiteit plaatsgevonden waarbij de molen werd vernield. Enkele jaren later, rond 1830, is de molen verkocht aan Dominicus Verschaffel, die de van
oorsprong houten molen heeft opgebouwd tot een stenen molen. De romp van deze molen is nog altijd op de Molenberg te zien. Teruggekeerd op de Markt allereerst op de hoek een naamloos pand, dat vanaf de bouw tot 1650 mede als smederij in gebruik was. Eigenaar was de "groffsmid" Lieven Aprez. Aan het begin van de Franse tijd, in 1794, was er een winkel gevestigd. Daarnaast stond het pand "De Moriaen", in 1645 gebouwd door Alexander Feris. De eerste eigenaar was Jan Jansen Vogel, een chirurgijn in een militaire compagnie. Diens vrouw, Margrite geheten, was een "openbaar coopvrouwe". Zij handelde in kaas. Dat blijkt onder meer uit een akte uit 1646 waarin zij verklaart 1100 Carolusguldens schuldig te zijn aan Antheunis Jacobs en Simon Jans, schipper uit Noord-Holland, wegens de levering van 1785 pond Hollandse kaas, gekocht op l augustus 1646. Het belendende pand aan de noordzijde van "De Moriaen" heette "Den Appelboer". In 1679 incidenteel ook "De Pere". De panden "De Moriaen" en "Den Appelboer", doch vooral het pand ten noorden daarvan gelegen zijn van groot belang voor de geschiedenis van de rooms-katholieke parochie van Sas van Gent. In het begin van de 18e eeuw kregen de Rooms-Katholieken in Sas toestemming om hun godsdienst te mogen uitoefenen. Wat later, in 1720, kregen zij bovendien toestemming om een schuurkerk op te richten. Deze schuurkerk werd ingericht in een gebouw op de "Klijne Markt". Bij resolutie van de Staten-Generaal van 8 januari 1739 verkreeg men, na een daartoe gedaan verzoek, toestemming om de schuurkerk te verplaatsen en daartoe een huis aan te kopen. De keus viel op een woning op de Markt. Deze woning was eigendom van de baljuw van Assenede, Pieter van Kerkhoven. Van Kerkhoven had dit pand als erfgenaam verkregen uit de boedel van Jan de Vos, in leven notaris te Sas van Gent, en verhuurde het huis aan de weduwe van Tongheren-Vermeulen. Op 27 november 1739 vond de overdracht ten overstaan van de schepenen plaats door Pieter van Kerkhoven aan een delegatie van de parochie. De delegatie bestond uit Jacobus van de Velde, pastoor, Laurens de Simpele en Hendrik Nieuwenhuijsen, kerkmeesteren en Livinus Steenput, ontvanger. De koopprijs bedroeg 900 Carolusguldens. Van 1759 tot zijn overlijden in 1782 was pastoor te Sas van Gent Egidius Franciscus van Puijvelde. Deze pastoor van Puijvelde, naar wie inmiddels in Sas een straat is genoemd, is gedurende de periode van zijn bediening naast zijn "bezognes" als pastoor erg actief geweest met het aankopen van huizen en erven in en achter de noordwesthoek van de Markt. Deze onroerende goederen werden daarna door hem successievelijk aan de parochie verkocht (of soms geschonken). Zo ook de panden "De Moriaen" en "Den Appelboer". Deze woningen waren achtereenvolgens door van Puijvelde gekocht in 1759 en 1770. Na de aankoop van "De Moriaen" is hij in dit huis gaan wonen. Toen hij het op 14 januari 1769 voor fl.800, - aan de parochie verkocht bedong hij dat het pand zou blijven dienen als woning voor de bedienende pastoor of priester van de parochie. Via pastoor van Puijvelde heeft de rooms-katholieke parochie de eigendom verworven van diverse onroerende goederen ten noordwesten van de Markt. Noordelijk van het kerkgebouw lag het Rosmolenstraatje, genoemd naar de rosmolen, die daar tot het begin van de 18e eeuw in gebruik was. Het Rosmolenstraatje eindigde tegen de achterzijde van de huizen van de Rozemarijnstraat, waarover straks meer. Vanaf het einde van het Rosmolenstraatje, westwaarts, lag het Wildschutstraatje. Deze naam was afkomstig van het 17e eeuwse pand "De of Het Wiltschut" dat in deze omgeving stond. Dit straatje eindigde westwaarts tegen de wallen. Later zijn daar barakken gebouwd, de z.g. dubbele barakken. Aan het einde van de dubbele barakken of het "Dubbeld Quartier" bij de wallen stonden "twee aan den anderen staande huijsjes" - twee onder een kap zouden we nu zeggen, die van 1765 tot 1785 als stadswaag in gebruik waren.

Keren we terug naar de Markt. Aan de noordzijde van de Markt tussen het Rosmolenstraatje en de Noordstraat stond een tweetal huizen, respectievelijk genaamd "De Oostindische Sloep" en "De Stek" of "De Sterre", beide waarschijnlijk gebouwd op het einde van de 17e eeuw. Aan de andere zijde van de Noordstraat stond de herberg "De Swaen". Onder deze naam was zij al in de 17e eeuw bekend en nog in het begin van deze eeuw was "De Zwaan" een begrip. Mijn voorvader Pieter van Goethem, die in de Franse tijd een tijdlang "Maire" van Sas van Gent en later ontvanger geweest is, is aan het eind van de 18e eeuw enkele tientallen jaren eigenaar en tevens herbergier in "De Swaen" geweest. We gaan verder richting Ooststraat. In de noordoosthoek van de Markt nog een tweetal panden, genaamd "Het Sweerelds Loon" en daarachter "Den Bonte Osse". op de noordelijke hoek van de ooststraat van de Markt stond het pand "De Kat". Dit pand behoorde in 1645 toe aan de bekende ingenieur en fortificatie-meester Pieter Manteau van Dalem, die het in dat jaar waarschijnlijk ook had laten bouwen. Manteau van Dalem was op zijn gebied een bijzonder kundig man. Naar ik gelezen heb was hij echter ook een bijzonder lichtgeraakt en driftig mens. In dat licht bezien zou ik zijn reactie wel eens willen horen als hij te weten zou komen wat er thans van zijn pand is geworden. Naast het pand "De Kat" stond eveneens een pand van Manteau van Dalem. De naam van het pand was "s-Hertogenbosch" of "Den Bosch". Van 1718 tot 1732 heette het huis "Den Bonten Hond". Daarnaast een woning genaamd "Den Dubbelen Arend" en tenslotte achter de brouwerij "De
Roos" het pand "De Drie Cooplieden". Volledigheidshalve dienen ook de panden aan de zuidzijde van de Ooststraat vermeld te worden. Vanaf de Westkaay is dat allereerst de omstreeks 1652 door de toenmalige burgemeester Pieter de Wint gebouwde brouwerij en woning die de naam "Den Toelast" kreeg. Later is dit pand als herberg in gebruik geweest.  Naast "Den Toelast" het huis "Het Gekroonde Hart" gebouwd rond 1650. In het begin van de 18e eeuw werd dit pand ook enige tijd "De Trouw" genoemd. Vervolgens een pand waarvan ik slechts eenmaal een aanduiding van een naam gevonden heb, te weten "Ceule" in 1657.
Tenslotte nog twee huizen die zijn gebouwd door een oude bekende namelijk Alexander Feris.
De panden, twee onder een kap. zijn gebouwd rond 1647 en droegen de namen "Het Scheepje,"
of "Het Veerschip" en op de hoek het huis "De Drie Ringen". We begeven ons nu naar de Noordstraat.
Deze straat werd in het verleden wegens de kleine afwijking naar het westen soms ook noordweststraat genoemd. De Noordstraat was de straat van de broodbakkers. In de 17e en 18e eeuw waren er niet minder dan drie bakkerijen gevestigd, ook stonden er enkele herbergen. Aan het einde van de linkerzijde van de Noordstraat lag de nu niet meer bestaande Rozemariinstraat. Deze straat liep in westelijke richting tot de wallen. Aan het einde van de Rozemarijnstraat lag het Oude Kerkhof. Dit kerkhof dateerde uit de eerste helft van de 17e eeuw. wegens de nabijheid van het kerkhof werd de Rozemarijnstraat soms ook Oude Kerkhofstraat genoemd. De bebouwing van de Rozemarijnstraat bestond uit een rij kleine eenvoudige woningen, die na 1750 al hun beste tijd gehad hadden. Zij dienden toen nog slechts als schuur, stal of pakhuis. De Rozemarijnstraat was slechts aan één zijde bebouwd, de zuidelijke kant. De overzijde bestond uit de achterzijde van de woningen in het Duits of Spaans kwartier. Hierover zo dadelijk meer.
Na deze zijsprong nog iets over de huizen in de Noordstraat. Aan de linkerzijde van de Markt af gezien stonden de vroeg 18e eeuwse huizen "De Hoop" en ten noorden daarvan "De Vogelezang". De oudst bekende eigenaar van deze panden was Nicolaas Oosterman. Deze Oosterman heeft in dezelfde periode ook de al genoemde panden "De Oostindische Sloep" en "De Sterre" in bezit gehad, zodat hij rond 1715 van de gehele hoek Markt (noordwestzijde) en Noordstraat (zuidwestzijde) de eigenaar was.

Noordelijk van "De Vogelezang" stond in de tweede helft van de 17e eeuw een huis van de overheid, waar de dominee in woonde. Dit huis stond op de hoek van de Rozemarijnstraat. Aan de oostzijde van de Noordstraat stond een negental panden, gebouwd tussen 1645 en 1655. Het aantal huizen is sindsdien vrijwel onveranderd gebleven. Aan de oostzijde van de Noordstraat stonden vanaf de Markt gezien, dus van zuid naar noord, de navolgende panden: een naamloos huis ten noorden daarvan het huis "De Gouden Kandelaer". Gedurende de 17e eeuw heette dit pand "Den Gulden Mortier". Onder de oudst bekende eigenaren waren twee dominees, achtereenvolgens Comelis Vincentius en Elias Swancke, vervolgens de eerste bakkerij, toepasselijk genaamd "Den Gloeijende Oven" daarnaast wederom een bakkerij "Het Oude Wittebroodskind". Het pand was in 1646 gebouwd door Thomas Sergeant. De aanduiding -Oude- was ter onderscheiding van een andere bakkerij op de Westkaaij, die "Het Wittebroodskind" heette. om de concurrentie volledig te maken direct naast de beide vorige bakkerijen de derde, die de naam droeg van "De Drie Kieviten" naast "De Drie Kieviten" stond het pand "De Blauwe Hand", gebouwd door Jan Maertens
en tenslotte de drie laatste panden waarvan het meest noordelijke op de hoek van de Noordstraat en de "Klijne" Markt lag. Alle drie de panden waren rond 1646 gebouwd door Pieter Ralle. Ralle leende enkele malen geldbedragen om geleverd bier te betalen. Ik denk dan ook dat in een of meerdere van zijn drie panden een herberg gevestigd was. De namen van zijn panden waren, van zuid naar noord:
"De Duizent Vreezen". Kort na de bouw in 1646 luidde de naam "Het Schip van Middelburg"
vervolgens "De Son", in 1685 incidenteel "De Wildeman" genaamd en tenslotte op de hoek van de "Klijne" Markt het pand "Het Goude Hooft". Achter de hiervoor beschreven huizenrij en voorts omsloten door Ooststraat, Westkaaij, Noordweststraat en "Klijne" Markt lag de z.g. Lantshoff ook genoemd "De Hoff van de Gouverneur".  Thans zijn we aangeland in een zeer oud gedeelte van het lage Sas van Gent of Rapenburg namelijk "De Klijne Markt" en het Spaans of "Duijtsch" Quartier. Hoe moeten wij dit gebied plaatsen?
Wel, globaal gezegd zou men het Spaans Kwartier kunnen plaatsen waar nu de Grootmajoorstraat is, terwijl de "Klijne Markt" het gebied besloeg dat thans ook Kleine Markt heet doch met inbegrip van de huidige Brandspuitstraat. Dit is althans de situatie zoals die ontstaan is rond, laten we zeggen, de negentigerjaren van de 17e eeuw. In die periode namelijk kregen de fortificaties rond Sas van Gent hun definitieve vorm.
Vóór de aanleg van het gedeelte van de wallen bij het Spaans Kwartier is de situatie waarschijnlijk toch anders geweest. In ieder geval hebben er vóór 1685 meer huizen in deze omgeving gestaan als daarna. De aanleg van de wallen had tot gevolg dat minstens een vijftiental huizen moesten worden afgebroken.
Deze huizen stonden voornamelijk aan de noordzijde van het Spaans kwartier, doch hoe zij precies gesitueerd waren is mij nog niet duidelijk. Het zal ook niet eenvoudig meer te reconstrueren zijn.
Het Spaans Kwartier of Oud Spaans Kwartier werd gedurende de 17e eeuw ook "Duijtsch" Quartier genoemd. Aan de zuidzijde van het Spaans Kwartier stond tegen de Rozemarijnstraat een rij huizen. Dit werd soms het "Dubbeld" Kwartier genoemd. Evenals in de Rozemarijnstraat betrof het kleine eenvoudige woningen. Het tweede huis vanaf de hoek van de Noordstraat heette "Het Canon". Aan de overzijde, dus de noordzijde, van het Spaans Kwartier stond de woning van de plaatsvervangende commandant van het Sas, de Grootmajoor. Links van dit pand, tot aan de wallen, stonden althans na 1685 een stuk of drie, vier huizen, die namen droegen als "Violonse,' "De Blauwe Hen" en "De Drie Hammen". Vóór 1685 hebben er daar zeker tien of elf gestaan. Aan de oostzijde grensde het Spaans Kwartier aan de "Klijne" Markt. Deze markt werd ook wel Spaanse Markt genoemd. Ook hier moet weer een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de periode voor de jaren negentig van de 17e eeuw en de periode daarna. Vóór 1690 kan de situatie aldus worden weergegeven:
Van de Westkaaij liep een straat noordwestwaarts ongeveer over het tracé dat we tegenwoordig
Noordweststraat noemen. Deze straat werd destijds genoemct "straat 'loopende naer de Asseneesche Poorte".  Komende op het pleintje, dat later Kleine Markt zou gaan heten, wijzigde de naam van de straat in Breestraate. De Breestraate volgde het tracé dat thans Brandspuitstraat wordt genoemd en eindigde bij de stadspoort, de z.g. Asseneesche Poort. Buiten de poort begon, dat is duidelijk, de weg naar
Assenede. De Asseneesche Poort stond ongeveer waar thans de Brandspuitstraat in de Kloosterlaan uitkomt. Aan de westelijke zijde van de Breestraate stond vanaf de hoek van het Spaans Kwartier in
noordelijke richting een zestal huizen. Hierover zo dadelijk meer. Na het vierde huis van de genoemde zes liep een straatje westwaarts; het Molenstraatje. In dit Molenstraatje stond een korenwindmolen. Dit was de molen uit 1611 waarvan ik al gesproken heb. De Asseneesche Poort en waarschijnlijk toen ook de molen zijn bij de aanleg van de wallen verdwenen. Nadien heeft de "Klijne" Markt de vorm gekregen, die wij allen kennen. Zij strekte zich noordwaarts uit tot de wallen met 's lands waterkorenmolen. Het noordelijk gedeelte van de Kleine Markt wordt op het einde van de 17e en het begin van de 18e eeuw Beestenmarckt genoemd. Blijkbaar bezat Sas toen al een veemarkt. Wat later kwam de naam Oude Varkensmarkt in zwang. Wellicht was de ligging van "'s lands riool" op deze plaats geen toevalligheid. Blijkbaar werd het noordelijk gedeelte van de Kleine Markt ook voor militaire doeleinden gebruikt getuige de naam Oude Paradeplaats voor dit gedeelte. De naam werd regelmatig gebezigd gedurende de tweede helft van de 18e eeuw. Op 19e eeuwse plattegronden staat hier ook de z.g. "Vischmijn" (visafslag) gesitueerd. Oostelijk van de Kleine Markt lag het Molenwater en aan de zuidzijde stond "'s lands smitse". Op het noordelijk gedeelte van de Kleine Markt aan de westzijde stond een zevental huizen. Vóór deze huizen stonden evenals op de Oost- en Westkaaij een rij lindebomen. De betreffende huizen zijn alle gebouwd in de periode 1645-1660. Het betrof de navolgende panden gezien van zuid naar noord: "De Halve Maan", op de hoek van het Spaans Kwartier en de Kleine Markt achter "De Halve Maan" stond het huis "Het Zwarte Schaap". In 1667 toen het huis nog vrij nieuw was heette het pand "Het Swart Lam" noordelijk van "De Halve Maan" stond het pand "De Drij Papegaijen". In een van de transportakten (in 1681) staat beschreven dat het hier ging om een "ruijm, wel betimmert huijs" vervolgens het huis "De Drij Kaesen" noordelijk van "De Drij Kaesen" stond het pand "De Vier Kaesen" Dit pand stond op de hoek van het Molenstraat) e en de Breestraate, zoals ik hiervoor al heb beschreven. Het huis "De Vier Kaesen" droeg overigens tot ongeveer 1670 de naam "Het Hof van Holland" aan de andere zijde van het Molenstraat) e een naamloos huis, gebouwd in 1645 door de slager Andries Bacque en tenslotte, naast het vorige huis, stond het meest noordelijk het pand "Het Dorstigh Hardt". Hoewel dit niet expliciet wordt omschreven, meen ik uit deze naam te kunnen concluderen, dat het hier een herberg betrof.
We zullen thans tot slot van onze rondgang de Westkaaij bezoeken. De Kaaij was vanaf de Kleine Markt te bereiken via de zogenaamde "Straat tegen het Molenwater". In de 17e eeuw werd de straat zoals we al hebben gezien aangeduid als "straat loopende naar de Asseneesche Poorte".

Gedurende de 18e eeuw werd incidenteel gesproken over de Hoogstraat. Vanaf de 2e helft van de vorige eeuw wordt deze straat Noordweststraat genoemd. Aan de zuidzijde van de Straat tegen het Molenwater stonden gezien vanaf 's lands Smitse enkele huizen, voornamelijk daterend uit de 17e eeuw. Het eerste huis, dat we tegenkomen, droeg als naam "Den Eenhoorn" en is gebouwd vóór 1672. Daarnaast is lange tijd een lege plek geweest of, zoals het in de stukken heet: "een ledige erve". Een deel hiervan is bebouwd in of omstreeks 1708 toen Herman Brouwer daar een huis liet neerzetten dat de naam "Prins van oranje" kreeg; later veranderd in "Prins van Friesland". Over Herman Brouwer hoort u zo dadelijk meer. op de rest van deze grond is pas op het einde van de 18e eeuw een huis gebouwd. Verder richting Westkaaij weer een oud pand, gebouwd in het jaar 1650. Het droeg als naam"Het Trompet".  Tot de Westkaaij resteerde nog een drietal panden, te weten "De Laers" of "De Leerse", vervolgens "De Hollantsche Tuijn" een pand dat al in 1648 bestond en vóór 1668 de naam droeg van "De Drij Indijanen", en tenslotte waarschijnlijk het oudste pand uit deze straat, gebouwd in of voor 1646. Het droeg als naam "De Gouden Sleutel". Ik noemde u al de naam van Herman Brouwer. Deze Brouwer was aan het eind van de 17e en het begin van de 18e eeuw schepen van Sas van Gent en tevens "Capteijn van de Burgerije". Rond het jaar 1708 stortte ook hij zich op de bouwmarkt. We zagen hiervoor al dat hij het huis "De Prins van Friesland" liet bouwen. Welnu, aan de noordzijde van de straat tegen het Molenwater liet hij nog vijf andere bouwen, waaronder het huis "De Nachtegaal". De twee meest oostelijk gelegen panden werden omschreven als staande op de Westkaaij. Het betrof hier allereerst een herberg, genaamd "Het Schippershuijs". Een bekende naam zult u zeggen. En inderdaad, het u allen bekende café Schippershuis staat op dezelfde plaats. Het tweede pand, dat op de Westkaaij werd gesitueerd, heette "Het Wapen van Zeeland". Het stond schuin achter het Schippershuis naast de z.g. Blauwe Brug; een bruggetje over het Molenwater. Het huis "Het Wapen van Zeeland", dat de ouderen onder u wellicht nog gekend hebben, is in het eerste "kwart" van onze eeuw afgebroken. Met de beschrijving van de vorige twee panden zijn we vrijwel ongemerkt aangeland in het laatste gedeelte van onze rondgang door het Oude Sas, namelijk de Westkade. Vroeger luidde de omschrijving Westkaaij, Westzijde van de Kaaij, en in de 16e en 17e eeuw "Westzijde van den Traghel". De Westkaaij was vanouds het bedrijvige hart van Sas van Gent. Natuurlijk, de sluizen waren van het grootste belang, maar de Kaaij gaf altijd een beeld van ladende en lossende schepen met alle bedrijvigheid die daarmee samenhing. Bovendien werd omstreeks 1650 het stadhuis verplaatst van het Hoge Sas naar een pand aan de Westkaaij, zodat zich aldaar ook het administratieve gedeelte van het Sasse leven ging afspelen.
Hoe is de ontwikkeling van de bebouwing van de Westkaaij geweest?

Ik moet u zeggen dat het over de periode vóór 1645 geen gemakkelijke opgave is om een en ander te reconstrueren. Wij zijn daarvoor bijna uitsluitend aangewezen op de z.g. Cijnsregisters van de stad Gent.
De grond op Rapenburg was namelijk eigendom van de stad Gent. Degenen die een huis bouwden of lieten bouwen deden dit dus op grond die niet hun eigendom was. Zij dienden hiervoor aan de stad Gent jaarlijks een bedrag aan cijns te betalen. Op onregelmatige tijdstippen werd een cijnsregister opgemaakt, waarin melding werd gemaakt van die gevallen, waarvan wijzigingen in de belastbaarheid waren opgetreden. Zo zijn er registers opgemaakt in 1554, 1559, 1560, 1576, 1609, 1611, 1623, 1625, 1639 en 1641. Uitgezonderd van de registers opgemaakt in 1625 en 1639 geven zij geen volledig beeld. Bovendien ligt er nogal wat tijd tussen de registers van 1576 en 1609, waardoor tussen deze jaren geen enkele aansluiting gevonden kan worden, overigens is het register van 1609 zo door vocht aangetast dat het nauwelijks meer te bestuderen is. Door deze moeilijkheden is het ondoenlijk om de ontwikkeling te schetsen vanaf het begin. Ik zal daarom de periode vóór 1600 voor de Westkaaij buiten beschouwing laten.
Dit ter inleiding en toelichting. Thans zullen wij de Westkaaij wat nader gaan bekijken, hetgeen zoals u zult zien een ware bloemlezing van huisnamen op zal leveren. We beginnen bij de huidige Noordweststraat en gaan dan zuidwaarts. Het eerste pand dat we daar tegenkomen wordt voor het eerst vermeld in 1639. In het cijnsregister luidt de omschrijving "een huijseken ende eerfve nort de straete bijde Westpoorte van de Citadelle van 't Sas". Wat was dit voor een poort? Een stadspoort? Was het wellicht een voorloper van de Asseneesche Poort en later in westelijke richting verplaatst? Of was het een poort welke toegang gaf tot het Hoge Sas van Gent en de sluizen? Gezien het feit dat de poort soms ook als "Casteelspoort" wordt aangeduid en de mogelijkheid dat de "Asseneesche Poort" ook voor 1639 al in het gebied van de Kleine Markt stond dit in verband met het feit dat ook al in die tijd aldaar nogal wat bebouwing stond gaan mijn gedachten uit naar het laatste, dus een poort in de versterking van het Hoge Sas. Het betreffende huis op de hoek, waarvan de eerst bekende eigenaar Jan van Bouchaute was, was al in 1675 bekend als herberg. Aanvankelijk luidde de naam "De Drie Moriaenen", terwijl vanaf 1675 de benaming "Het Witte Paard" werd gebruikt. Gedurende een deel van de 18e eeuw is het pand in het bezit geweest van mijn voorvader Anthony van Goethem en nadien van zijn erfgenamen. Deze Anthony van Goethem, geboren te Hulst in het jaar 1706 en in de jaren twintig van de 18e eeuw naar Sas gekomen, is de stamvader van bijna alle in later tijd te Sas van Gent levende van Goethems. Naast "Het Witte Paard" zien we het grote pand dat thans bekend staat als het "Oude Klooster". In het cijnsregister van 1625 is op deze plaats al sprake van twee huizen aan elkaar. Het pand, zoals wij dat kennen, dateert uit de eerste helft van de 18e eeuw en werd omschreven als twee aan den anderen staande huizen. Een soort twee onder een kap dus. Het noordelijkste deel van de twee panden droeg als naam "Den Rijsenden Man", terwijl het andere tot ongeveer 1665 "Het Schippershuijs" werd genoemd. Na 1665 luidde de naam "De Drij Passagiers". Deze namen duiden de mogelijkheid aan van bijvoorbeeld een aanlegplaats in de buurt van het pand van een schip dat op geregelde tijden passagiers vervoerde. Zuidelijk van het Oude Klooster was het in de 17e eeuw om zo te zeggen dringen geblazen. Ik ben uiteindelijk tot de navolgende reconstructie gekomen: - direct ten zuiden van het Oude Klooster het vrij nieuwe pand "Het Wapen van Holland", na 1705 "Het Grijse Paart" genaamd. Het pand is volgens mij pas op het einde van de 17e eeuw gebouwd. daarnaast een veel ouder pand met de naam "Het Wit Lam". Gedurende de tweede helft van de 17e eeuw was gedurende bijna veertig jaar eigenaar de toenmalige burgemeester van Sas alsmede licenteur van het Comptoir Pieter Heijndricx Canary daarnaast een tweetal panden, later waarschijnlijk samengevoegd. Het ene pand het zuidelijke- heette "De Pelecaen" of "Het Hof van Holland". Na de waarschijnlijke samenvoeging luidde de naam in de 18e eeuw "Is Lands Welvaren".
Met de volgende panden in zuidelijke richting tot de Ooststraat (dit zijn er een zestal) ligt de zaak weer wat duidelijker. Het betreft allereerst een pand dat in de loop van de 18e eeuw als broodbakkerij werd gebruikt. De naam luidde "Het Wittebroodskind".  Vervolgens een herberg, althans vóór 1645. Al in het jaar 1625 wordt het pand genoemd. Eigenaar in die tijd was Joos van der Meersch, een bierbrouwer te Antwerpen. Eerdere eigenaren waren Isaack Bomble in 1623, en nog eerder Glaude Pijnaer. De herberg heette "Den Leeu" of "Den Swarten Leeu". Rond 1670, waarschijnlijk was de bestemming van het pand toen al gewijzigd, is de naam veranderd in "Het Hof van Vriesland". Zuidelijk palend aan de herberg "Den Leeu" stond een pand dat soms "Het Zeeuwsche Wapen" werd genoemd, ook dit pand werd al vermeld in 1623 met als eigenaar Philips Fierij, die het pand weer had gekocht van Joannes Meulaert. Vanaf 1780 luidde de naam van het pand "De Zeeuwsche Winkel". Of het toen inderdaad een winkel was is mij niet bekend. Het volgende pand was weer een broodbakkerij, althans na 1760. Het betreft wederom een pand dat dateert van rond 1620. Bekende namen voor dit pand waren:
"Den Hoorn" in 1670 en 1689, "Den Eenhoorn" in 1682, "De Posthoom" in 1684 en "Het Schippershuijs" eveneens in 1684. Daarnaast een wat nieuwer pand, in ieder geval niet van voor 1645. De naam luidde tot 1690 "De Swarte oude schippershuisLeeu". Daarna "De Coninck van Engelant". In de 18e eeuw was het een herberg. Van 1731 tot 1735 was de waardin Dievert van Crombrugge, weduwe van Jan Panataij. Wat zij precies heeft uitgespookt weet ik niet doch op woensdag 30 maart 1735 werd zij door de Vierschaar van Sas van Gent veroordeeld tot een boete van 15 gulden en verklaarde "deselve voor onbequaam en inhabil om in toecomende ooijt of nooijt alhier tappersneeringe meer te exerceeren".
Zij had het blijkbaar zien aankomen; een maand eerder had zij haar herberg verkocht aan de notaris Samuel Dupont.
Tenslotte stond op de hoek van de Ooststraat de herberg "De Roose". Deze zeer oude herberg was al voor 1611 gebouwd door Pieter van Hecke. Gedurende de 18e eeuw was "De Roose" een bierbrouwerij. Het pand was daarvoor echter nogal ongelukkig gelegen. Daarom was de mouterij en de opslagruimte, zoals ik u al eerder vertelde, ondergebracht in panden in de Zuidstraat.

We zijn dus aangeland bij de ooststraat, die eerst rond 1644/1645 is aangelegd. Waarschijnlijk is bij de aanleg gebruik gemaakt van een onderbreking in de huizenrij ten zuiden van de herberg "De Roose".
Ik ben er niet geheel zeker van of het naamloze huisje, dat volgens oude foto's zo vreemd half in de ingang van de ooststraat gelegen was, er al voor de aanleg van die straat stond. In ieder geval was het er in 1646 wel al. Ten zuiden van het voorgaande pandje weer maar eens een broodbakkerij. Er werd blijkbaar in vroegere tijden een hoop brood geconsumeerd in Sas van Gent. De bakkerij, die de naam droeg van "Den Engel" of "De Witte Engel" kan eveneens worden gerekend tot de oudere panden van de Kaaij. Naast "Den Engel" stond het pand "Den Oranjeboom". V66r 1668 was er eenDen Witten Engel herberg in gevestigd. In ieder geval werd het in 1639 al als zodanig aangeduid. Het pand bestond al in 1625. Vervolgens opnieuw een huis dat al in 1625 wordt genoemd "Den Druijfftack". In dat jaar worden als eigenaars genoemd de erfgenamen van Francois Zalasar. Dat zal wel een Spaanse militair geweest zijn, vermoed ik. Vanaf 1660 luidde de naam: "De Witte Leeuw". Op oude foto's van dit pand was op de gevel nog altijd met grote letters deze naam te zien. Het volgende pand is voor de geschiedenis van Sas zeker van belang. De naam van het pand luidde: "Out Vlissingen". Wanneer het gebouwd is weet ik niet. De mogelijkheid bestaat dat het in 1623 al bestond, maar dat is lang niet zeker. Voorlopig is de enige zekerheid dat het in ieder geval in 1646 bestond, op l januari 1650 werd het pand verkocht door Aemout en Louwerens Dexaerde, erfgenamen van Lauwerens Dexaerde en Livina van Borst. Koper was Pieter de Wint, oud-burgemeester van Sas. De Wint verkocht het pand waarschijnlijk op l januari 1656 aan burgemeester en schepenen vanSas van Gent. Vanaf dat jaar is het pand als stadhuis in gebruik geweest.
Op onze rondgang door het Oude Sas hebben we op de Westkaaij thans nog een twintigtal panden voor de boeg. Ik zal trachten over die panden en over enkele van hun eigenaren en bewoners nog wat te vertellen zonder echter daarover te veel uit te weiden. Het eerste huis ten zuiden van het oude stadhuis bestond oorspronkelijk uit twee panden, een oud en een nieuw. Direct naast het stadhuis stond "De Sonnell,' dat waarschijnlijk gebouwd is rond 1645. Aanpalend en er later één mee geworden was de herberg "De Maagd van Gent", al in 1611 als zodanig bekend en zoals we al gezien hebben tijdens het beleg in 1644 verwoest. Ik denk dat het kort daarna weer is opgebouwd in dezelfde stijl als het pand "De Sonne". Tussen 1668 en 1685 zijn de huizen samengevoegd tot één pand. Naast "De Maagd van Gent" stond een huis dat in de 18e eeuw "De Salamander" werd genoemd en daar weer naast een brouwerij genaamd "De Gouden Peer". We hebben gezien dat het grondgebied van deze brouwerij helemaal doorliep naar de Zuidstraat waar de mouterij en de pakhuizen en ook de uitgang was gelegen. Ook "De Gouden Peer" was een oud pand, mogelijk al van het begin van de 17e eeuw. Het zal gedurende de 17e en 18e eeuw een voornaam pand zijn geweest getuige het feit dat veel van de opeenvolgende eigenaren zeker tot de notabelen van Sas gerekend konden worden. Een kleine bloemlezing: 1653 de baljuw Joan van der Meijde 1654 de burgemeester Abraham van Mil gedurende de rest van de 17e eeuw de schepenen Joan de Heijde en Johan Boudewijns
1774 de burgemeester Pieter Lughten 1787 Charel Lughten notaris en procureur en vanaf 1791 Joan George Muller, captain van de burgercompagnie. Deze Muller was tevens de molenaar van de molens op Coehoom en Generaliteit. Verpachter en eigenaar van de molens Christoffel de Pauw had in het naastgelegen huis gewoond, genaamd "Den Gouden Appel". V66r 1659 heette dit pand "De Fortuijne". Onder deze naam was het al in 1611 bekend als herberg. Eigenaar in dat jaar was Jacques Ramont die tevens waard was in "De Maagd van Gent". Vervolgens een, ook al lang bestaand doch naamloos pand, daarnaast het huis wellicht een herberg waarvan in 1625 een Spanjaard eigenaar was, te weten Pieter Gonsales, en weer daarnaast het pand "Het Gulden Vlies"" dat in 1647 als "vernielt" wordt opgegeven, wellicht veroorzaakt door het beleg in 1644. Na 1677 luidde de naam van het pand overigens "Het Wapen van Zeelandt". We gaan de rij verder af langs de huizen "De Wijnbergh" en "De Sterre" beiden al vermeld in 1625. Laatstgenoemd pand heette overigens na 1639 "De Drij Conijnghe". Na deze oude panden volgde weer een wat jonger huis "De Salamander",' gebouwd in 1645 of 1646 in opdracht van de houtkoper Andries Pieters, die lid was van het eerste schepencollege van Sas van Gent. Op het einde van de 18e eeuw heette dit pand "De Goude Toom". Naast "De Goude Toom" stond een pand dat in 1625 eigendom was van een Spaanse legerkapitein Bastiaan Delrio. In de loop van de 17e eeuw werd aan het huis de naam "De Prince Cardinael" gegeven. Een vrij populaire huisnaam in die tijd. Met de prinskardinaal werd naar ik meen de Franse kardinaal Richelieu bedoeld. In 1712 was de naam van het pand inmiddels veranderd in "De Graaf van Buuren". Het daaropvolgende pand heette "De Wijnroemer" en het huis dat daar weer ten zuiden stond was wederom een schepping van Alexander Ferris, die het had gebouwd in 1648. Naam van het huis: "Het Land van Belofte". a "Het Land van Belofte" kwam "De Drie Gekroonde Haringen" en vervolgens een pand dat aanvankelijk "De Stad Hulst" genoemd werd en later "De Posthoom" of "De Groene Posthoom". De oudst bekende eigenaar van dit huis was ook al een Spanjaard, te weten in 1625 Francois Garsia. U ziet dat tijdens de tachtigjarige oorlog hier en daar wel enkele Spanjaarden te Sas van Gent woonden. Het volgende pand was tot 1645 eigendom van de Stad Gent. Tussen 1625 en 1642 was het de ambtswoning van de baljuw. Zo woonde er in 1625 de baljuw Ghilain van de Poele en in 1639 Francois Bourgeois. Een paar keer is de term baljuw gevallen. Wat hield eigenlijk het ambt van baljuw in? In het kort gezegd was het een bestuursambtenaar; de vertegenwoordiger van de vorst in een bepaald gebied of stad. De taak van een baljuw lag in Vlaanderen voornamelijk op het gerechtelijke vlak. Zo was hij in strafzaken ook vervolgingsambtenaar. In de Franse tijd is het ambt van baljuw komen te vervallen. Een baljuw werd aangesteld voor het leven. Het hier besproken pand heette overigens "Het Haasje". Het volgende pand had als naam "De Goude Fontijne". Het werd ook al vermeld in 1625. Een van de 17e eeuwse bewoners en tevens eigenaar was Ferdinand Baijens, van beroep schoenmaker. Deze Baijens werd in 1686 beschuldigd van naaktloperij en kreeg daarvoor een veroordeling aan zijn broek. Nou ja, aan zijn broek. De hem op 25 november 1686 opgelegde boete bedroeg 25 gulden ten voordele van de baljuw plus 6 gulden voor de Armen van de Nederduitse Gemeente. Of hij wellicht tijdens zijn escapade kou gevat heeft weet ik niet. Wel is bekend dat hij niet zolang daarna is overleden. Zuidelijk van het voorgaande stond een pand dat afwisselend de naam droeg van "Bergen op den Zoom" en "De Roemer" en daarnaast een huis dat evenals het hiervoor genoemde al in 1625 wordt genoemd met als eigenaar een militair - sergeant Lieven Heulebroucq, alias Cuijpers. In 1652 werd door aankoop Willem Jans Sluijmers de eigenaar. Sluijmers woonde in Sluis en dat was waarschijnlijk de reden dat hij zijn pand de naam gaf van "De Stadt van Sluijs". Het voorlaatste pand werd in 1649 gebouwd door Alexander Feris. Hij deed dit in opdracht van
Sijmen de Fresne, die eigenaar was van een al lang op die plaats staande woning. Mogelijk was de oorspronkelijke woning uit hout geconstrueerd en heeft Feris na de afbraak daar een stenen huis gebouwd. op het einde van de 17e eeuw wordt in de registers een nogal plechtige naam aan het pand gegeven, namelijk "Het Schilt van Vranckrijck". Het laatste meest zuidelijk gelegen huis van de huizenrij op de Westkaaij is tegelijk ook het jongste. Het pand werd gebouwd in het jaar 1704 door de timmerman Lieven Aarschot. Hij noemde zijn huis "Den Boer". Aarschot was roomskatholiek. Hij was een van degenen die in 1705 toestemming vroegen om hun godsdienst te Sas van Gent vrijelijk te mogen uitoefenen.

Met onze aankomst bij het huis "Den Boer" zijn wij gekomen aan het eind van onze wandeling door het 18e eeuwse Sas van Gent. Tevens zijn wij gekomen aan het einde van onze wandeling door de eerste 200 jaar van de geschiedenis van Sas van Gent. Over die geschiedenis zou nog uren verteld kunnen worden. Ik heb echter getracht via enkele hoofdlijnen aan te geven hoe Sas is gegroeid van niets tot een plaats met een stedelijk karakter, of kort gezegd hoe Sas van Gent zich heeft ontwikkeld van SLUIS TOT STAD