Bij Scheire
In het jachtseizoen heb je vrij weinig tijd voor andere (bij)zaken. Maar toch moest ik hoognodig weer eens naar de kapper. Omdat in ons dorp door de hoge lonen en eisen aan de middenstand geen herenkapper meer kan bestaan, ga ik sinds enkele jaren over de grens bij coiffeur Scheire (een toepasselijker naam bestaat niet). Ik kan het goed met hem vinden: geen onnodige modekapsel voorstellen, voor 200 frank snel geknipt. De eerste keer vroeg hij: ,Hoe moet het?' Mijn antwoord was: 'Als het aan mij ligt zo " kort mogelijk, volgens mijn vrouw liever gedekt.' Dus zeí hij, zullen we het maar wat tussenin doen.’ (zijnl suggestie: één kant kort en één kant lang leek ons bij nader inzien toch ook niet alles). Síndsdien hoef ik niets meer te zeggen, en zijn zowel kapper als mijn vrouw en ik redelijk tevreden over de coupe. Enfin, gisteren moest het weer, snél nog even voor het spreekuur. Helaas zat er al een oudere man, met een vlaamse klakke op zijn hoofd, en onder zijn wenkbrauwen een paar felle oogjes. De kapper snapte mij meteen en zei: 'we zullen meneer den dokteur maar eerst helpen zeker, Léon,- want die heef vaneigen weer geen tijd.’ Al goed,' zei Lèon, ‘want ik ben toch al doodop van naar hier te komen, dan kan ik nog een tijdje blijven uitrusten.’ ‘Maar meneer kijkt eerst 'nenkeer naar mijn handen wa’k mankeer.’ Zijn handen waren inderdaad helemaal krom en vervormd van de reumatiek. ‘Dat is zeker reuma,’ zeí ik. ‘Daar is niet veel aan te doen.’ ‘Dat klopt,’ zeí hij. ‘Ik zijn verre den bout af, en ‘t ergste is da’k niet meer kan gaan jagen.’ Aha, dat hij snel gezien dat ik jager ben. ‘Awel manneken’ zei hij, 'Hoeveel hazen hedde al geschoten? Nooit zoveel als ik; ik heb gejaagd van mijn vijftiende tot mijn vijfenzestigste, en ieder jaar schoot Ík wel honderd hazen, hoeveel is dat maar niet bij mekaar? ‘ ' Vijfduizend, ‘zeí ik. 'Dat zal wel kloppen, ' zeí hij. 'Mijn jacht was van Antwerpen tot de Zeeuwse kust, en schieten dat ik kon; met een karabijn .22, en praktisch nooit mis zulIe ,ik schoot er een keer 32 in '33 schoten in één nacht. Alleen een haas die zat te lezen miste ik; omdat hij zich juist voor het schot drukte; de rest had ik allemaal, heel simpel: de lichtbak erop en klets. Bij dat groot boeren hof in de Margaritapolder van Willem Pastei, die wel 24 trekpaarden had, schoot ik er in vier nachten wel zesentachtig. En fazanten ook zo. Ik sleepte en ik schoot ze op verzoek van nen poelier, zoveel hij er maar wilde. Meestal in de bossen van het Hospice. Ik ben ook nog een tijdje garde geweest, maar toen ik daar een konijntje voor mezelf geschoten had, dankte de heer mij af. Diezelfde nacht nog hebben mijn maat en ik zijn hele jacht leeggeschoten. Ik reed soms met mijn geweer onder mijn veste en een baale hazen op mijn fiets gewoon door het dorp en nooit gesnapt.' 'Nou, da's beter dan die mannen van Van Damme,' zeí ik, 'Want die zijn gisteren in de polder gepakt bij het stropen.' 'Ik geloof het nog eerder dan dage't zegL,' zeí hij, 'want dat zijn grote stommeriken, veel te hevig en te fel; die kunnen zich niet inhouden, maar mij hebben ze nooit te pakken gehad.' 'Ja,' zeí de kapper, 'dat durf je nu allemaal wel te vertellen, omdat je toch niet meer kunt stropen, anders zou je wel zwijgen.' 'Allicht,' antwoordde Léon, 'daarom dat gij ook niets zegt, want gij zijt ook nen echte stroper, nen waterstroper.' 'Och,' zei Scheire, 'nen keer een palinksken, maar anders toch niets.' 'Nee, nee,' zeí Léon lachend, 'da zal nie. ‘Eén keer,' vervolgde hij, “was ik er haast bij. We waren fazanten wezen slepen met die mannen van Van Damme en de politie was gewaarschuwd. De Van Dammes snel met de fazanten naar Mosseldorpe, en ik met het net op mijn buik naar Driekwart. Toen de politie achter mij kwam bukte ik mij heel diep voorover op mijn fiets, alsof ik een versleten oud ventje was. Ze schenen eens met hun lamp op mij en ze trapten erin, ik mocht gewoon verder fietsen. Ook bij het smokkelen hebben ze mij nooit gepakt, wel een maat van mij, maar mij nooit.' 'Nee, da’s waar,' zeí een man die juist de zaak binnenkwam. 'Wel nondedomme,' zeí Léon, 'Wie we daar hebben; kijk meneer den dokteur, da's ook nen stroper, maar lang zo goed nie as ik.' 'Da's zeker,' zei Louis, 'Ik kan er ook wat van, maar zoals Léon is ter geen enen. Hedde de jagers zaterdag horen schieten bij de kreek Léon?' 'Wel ja,' zeí 'Léon, 'toen kriebelde het nogal bij mij hoor; die heren jagers schieten al- mijn fazanten, dacht ik, en ik kan geen voet meer verzetten van de reumatiek. Ze zouden anders wel voor mij geweest zijn; dat doet toch zeer, da geloofde wel zeker, meneer den dokteur.'Ja, dat snapte ik.’ 'Enfin, bedankt dat je me hebt laten voorgaan, de tijd is snel opgeschoten en ik heb nog eens wat gehoord. Nog nen plezanten middag, heren.'