Onder de regering van Oostenrijk keizer Karel II
Wanneer na de Spaanse Successieoorlog Frankrijk en de Republiek der Verenigde Provincies te Utrecht onderhandelingen beginnen over de vrede en wanneer men enige jaren later bepalingen gaat opstellen voor het Barrièretraktaat met keizer Karel II van Oostenrijk, kon men het weer moeilijk eens worden op het punt van de godsdienst.
De Oostenrijkse keizer eist vrijheid voor de rooms-katholieken in de gebieden die beheerst worden door de Staten Generaal. Maar deze eisen dan dezelfde rechten voor de protestanten die wonen in de Zuidelijke Nederlanden.
Zelfs vrijheid van geweten kan er bij de keizer niet af. En dan komt men, zonder dat het in de verdragen officieel wordt vastgelegd, of maar enigszins omschreven, te¬recht bij de formule: „en wat betreft de religie --- alle zaken zullen blijven op dezelfde voet als zij waren gedurende de regering van koning Karel II glorieuse memoire".
Deze formule noopt ons na te gaan hoe de zaken op godsdienstig gebied stonden ten tijde van deze vorst en vooral hoe het stond met de protestanten in de Spaanse Nederlanden. Na de vrede van Munster is er officieel niets veranderd, maar praktisch, zoals we hebben gezien, is er wèl het een en ander veranderd. Die verandering werd vastgeknoopt aan art. 19 van de vrede van Munster, dat de onderdanen van de twee partijen, wat ook hun religie moge zijn, vrij van het ene land in het andere kunnen gaan om daar hun koopmanschap te bedrijven, mits zij geen schandaal veroorzaken tegenover de religie die niet de hunne is.
Deze kleine concessie had tot gevolg dat het protestantisme weer enigszins opleefde, evenals dat het geval was geweest na het sluiten van het Twaalf-jarig Bestand. Vooral in Gent en omgeving ging men dit bemerken. Deze ontwikkeling was voor Karel II de aanlei¬ding om op 11 dec. 1 657 een brief om inlichtingen te schrijven aan de Raad van Vlaanderen.
Het gereformeerd protestantisme trad in deze tijd meer in de openbaarheid.
Te Maeter – in de buurt van Oudenaarde - had men, zo ongeveer deze tijd, een graanschuur veranderd in een tem¬pel. Deze is wel niet lang in gebruik ge¬weest, maar het feit dat men hiertoe durfde over te gaan, is toch tekenend. Bovendien wisten de protestanten in deze jaren heel goed waar ze met hun klachten terecht konden en menige klacht is via Zeeland terecht gekomen bij de Staten Generaal of bij de Hollandse Administratie van Vlaanderen. Dan werd er een dreigende brief geschreven naar de Spaanse gouverneur dat, indien het niet veranderde, men evenzo zou doen met de rooms-katholieken in de Verenigde Provincies. Gewoonlijk hielp dat wel.
Karel II betoogde in zijn brief dat men ten onrechte art. 19 van het verdrag van Munster aanhaalde, waar hij gelijk aan had. Nooit was het plakkaat van 1609 herroepen. De bisschoppen hebben en behouden het recht allen te citeren, allen die niet uitoefenen het heilig katholiek geloof. Hij verbergt zijn woede niet over het feit dat protestanten in Sas van Gent burger worden en daar hun huwelijk laten sluiten. Maar wat helpt hem dit alles?
Na 1672, toen de Franse legers over de Spaanse Nederlanden heenliepen en de Republiek der Verenigde Provincies ernstig bedreigden, en na de vrede van Nijmegen in 1678, begint er een nieuwe periode van verval voor Spanje. Men vraagt zich af of er nog wel een regering in Brussel is. De hertog van Parma (een zoon van de bekende Alexander) die Spaans landvoogd wordt, kan de zaken niet aan en liet ze lopen zoals ze liepen. Het gevolg is dat de provinciale en stedelijke overheden en magistraten, deden wat goed was in hun ogen.
Prins Willem III ging in 1691 van Spanje een sterker bestuur eisen. „Maximiliaan Emanuel, een schoonzoon van de Oostenrijkse keizer Leopold I, werd landvoogd en deed op 26 maart 1692 zijn inkomst in Brussel, onder algemene vreugde van het verbitterde volk".
Gedurende de laatste jaren van de regering van Karel II hadden de protestanten in Vlaanderen een rustige tijd. Ze behoefden niet meer zo in het geheim, tot middenin de nacht bijeen te komen. Zonder dat het hun verkregen recht was, hielden ze hun samenkomsten en deze werden gedoogd, zij het dan ook omdat de rooms-katholieken voorzich¬tiger waren geworden, omdat ze wisten dat er in de Noordelijke Nederlanden maatrgelen tegen de rooms-katholieken zouden worden genomen. Hiermee is zo enigszins getekend hoe de zaken stonden gedurende de laatste jaren van de regering van koning Karel II, glorieuse memoire.
Karel II, die geen opvolger had, besluit, na heel wat testamenten te hebben verscheurd, uiteindelijk heel zijn rijk over te laten aan Philips van Anjou, de tweede zoon van de dauphin van Frankrijk en daarmee een kleinzoon van Lodewijk XIV, die als Philips V op de Spaanse troon zou komen. De laatste afstamme¬ling van keizer Karel V had uitdrukkelijk gewild dat de band zou blijven bestaan die er sinds het einde van de 15e eeuw „de landen van herwaarts over" verbond met zijn dynastie. Hij was niet ver¬geten dat hij de wettige opvolger was van de hertogen van Bourgondië. Dit testament zou Europa en vooral de Zuidelijke Nederlanden, fataal worden.
Toen Karel II voorgoed zijn ogen sloot, kwam er definitief een einde aan het Spaanse stelsel in deze laatste landen. De tijd was voorbij dat het hof te Madrid zijn wil aan deze Nederlanden kon opleggen. Maar wie dan wel?
Gedurende de laatste jaren van de rege¬ring van Karel II heeft de kerk van Rome in de Spaanse Nederlanden een stuk van haar agressiviteit moeten inleveren. Ook zijn de laatste regeringsjaren van deze koning een tijd geweest van grote ellende voor het volk, vooral op het platte land en we krijgen zo de indruk dat er velen, waaronder ook vele pro¬testanten in deze jaren zijn geëmigreerd.
Bij dit alles komt ook nog dat, vooral onder de regering van Karel II de Spaanse Nederlanden beleefden de crisis van het Jansenisme, waardoor de strijd tegen de protestantse sektariërs enigszins op de achtergrond kwam.
De Spaanse Nederlanden worden Oostenrijkse Nederlanden.
Al spoedig na de dood van Karel II brak de Spaanse successieoorlog uit. De Verenigde Provincies en Engeland zagen Frankrijk reeds optrekken tot Antwerpen, de Schelde openen en Amsterdam en Londen bedreigen. Want, reeds op 4 december 1700 had Lodewijk XIV door zijn kleinzoon een volmacht laten afgeven, welke hem feitelijk de regering in de Spaanse Nederlanden afstond. Op 30 oktober 1701 vroeg de Franse koning hem afstand te doen van deze Spaanse bezittingen. Deze worden dan geheel hervormd naar Frans model. Philips V wordt hier niet meer dan een figurant. Overal komen Franse bezettingen.
In mei 1702 wordt de oorlog verklaard. In deze oorlog is het tegenwoordige België geworden tot een slagveld van Europa. Overal kwamen garnizoenen van de Republiek en Engeland, zo ook te Oudenaarde. Dit gaf aan de protestan¬ten rondom deze stad meer vrijheid en openlijk namen ze deel aan de diensten van de Hollandse legerpredikanten.
Op 11 april 1713 werd de vrede van Utrecht gesloten, die een jaar later gevolgd werd door de vrede van Rastadt tussen Frankrijk en de keizer in Wenen. En zo werden de Spaanse Nederlanden Oostenrijkse Nederlanden. De „Franse nieuwigheden" zouden verdwijnen. De Verenigde Provincies wensten deze Nederlanden als een barrière tegen Frankrijk en daartoe werden de barrière-ste¬den ingesteld, waar Noord-Nederlandse troepen werden gelegerd.
De protestanten rondom deze steden, die een verborgen bestaan hadden ge¬leid, kwamen openlijk voor de dag. Te Doornik zweert een schepen van de stad het katholicisme af en ziet niette¬min kans zijn ambt te blijven bekleden. Met Pasen beleven deze barrièresteden een hele invasie van protestanten om op deze feestdag, naar toen gebruik was, het Heilig Avondmaal mee te vieren. We hebben gezien dat men, wat de godsdienstzaken betrof, niet verder kwam dan de status quo, dat wil zeggen, de formule „zoals het was onder Karel II".
Ook bij de twee barrière-tractaten, van 16 november 1715 en 22 december 1718, waren de onderhandelingen over de godsdienst zeer moeizaam. De graaf van Königsegg, die namens keizer Karel VI onderhandelde, verklaarde dat zijn meester liever zou afzien van zijn pro-vincies dan dat hij zou verdragen enige aanval op de rooms-katholieke godsdienst. Op dit punt kon hij niet wijken. Deze zaak was „zeer delikaat" voor de keizer.
Voorts werd officieel bepaald: de keizer staat toe de uitoefening van de protestantse godsdienst aan de troepen van de Staten Generaal, „overal waar zij in garnizoen zullen liggen en dat in parti¬culiere plaatsen, die de magistraten zullen aanwijzen en onderhouden". „Op deze plaatsen mag geen uiterlijk teken worden aangebracht dat het een kerk is". „Wanneer enig verschil of moeilijkheid opkomt, zal dit vriendschappelijk worden geregeld". „Wat betreft de inwoners van het land, zullen alle zaken, daarbij ingesloten de godsdienst, blijven op dezelfde voet als zij waren gedurende de regering van Karel II". Hier weer dat vage begrip, waarmee men kon doen wat men wilde.
In ieder geval hebben de protestanten in de Oostenrijkse Nederlanden dit op¬gevat als een rustiger behandeling en ook de Staten Generaal zijn daarvan uitgegaan.
Tegenwerkingen inzake ds. Pieter Brand
In deze geest schrijft ook de commandeur van Sas van Gent op 18 maart 1717 zijn brief aan de pastoor van St. Maria Horebeke en beveelt de predikant, Pieter Brand, aan in de „protectie" van de pastoor. (zie Zeeuws Tijdschrift, april 1983). Deze brief heeft evenwel niet veel geholpen. na de actie van burgemeester en schepenen van Maria Horebeke is Pieter Brand ge-dwongen geweest de Vlaamse Olijfberg te verlaten, op bevel van de aartsbisschop van Mechelen. Hij kon pas weer terug komen nadat de rooms-katholieke kerken van Sas van Gent en omgeving gesloten waren als tegen-maatre¬gel en nadat de Staten Generaal van de Verenigde Provincies kennis hadden genomen van een „memoire" van de classis Walcheren, die werd ingebracht door de afgevaardigden van Zeeland. Hieruit blijkt dat Pieter Brand was uitgezonden namens de classis van die naam. Deze „memoire" beschuldigt de aartsbisschop van Mechelen dat hij een „misdaad" had begaan door Pieter Brand te gebieden het land te verlaten binnen 24 uur of, indien hij dit niet deed, gevangen zou worden gezet. Deze predikant is toen onmiddellijk vertrokken. En eveneens onmiddellijk zijn de kerken van Sas van Gent en omgeving gesloten. De classis Walcheren heeft „ten kragtigsten versocht ende geïnsisteerd, ten einde bij het hof te Brussel uitgewerckt moge werden, dat de gemelde Brand volgens het immemorael (sedert onheuglijke tijden) gebruijck tot oeffeninghe van de Gereformeerde Godsdienst in de quartieren van Oostenrijxe Vlaenderen wederom werd geadmitteerd, ende tegens alle vervolging en overlast voor het toekomende bevrijt".
De Staten Generaal namen het protest van de classis Walcheren grif over en ze voegen er de bedreiging aan toe dat, indien men daaraan geen gehoor geeft, niet alleen alle rooms-katholieke kerken te Sas van Gent en omgeving zullen worden gesloten, maar alle in de gene-raliteitslanden. Dat zo'n argument hielp, behoeft niet te worden vermeld. Daarna ging de Gouverneur Generaal te Brussel inlichtingen vragen aan de r.k. geestelijkheid van het dekenaat Ronse. Het algemene antwoord was dat, sedert zij aldaar pastoor waren, de dissidenten nooit hadden genoten de vrije uitoefening van hun eredienst en dat nooit een gereformeerd predikant wettelijk in het land was geweest. Doch de Staten Generaal hadden het niet over een formele toelating, maar over een tolerantie, zoals de protestanten die hadden geno¬ten onder koning Karel II, wat, zoals wij hebben gezien, een praktische tolerantie betekende, waarbij men de ogen sloot voor de illegale protestantse erediensten.
De gemeentelijke autoriteiten van St Maria Horebeke en Maeter gaven op 27 juli 1717 ten antwoord „dat in hunlieden prochien persoonen syn woonende die professie maecken van de ghepretendeerde ghereformeerde religie, die noyt hebben gehadt de vrye libere exer¬cicie van den tien eynde vergaederinghe te hauden" --- en dat “noyt predicant van de voorseyde ghepretendeerde ghereformeerde religie in deze prochien ofte onbesloten plaetsen heeft gheresideert".
De mannen van de wet van Maeter en St Maria Horebeke willen en passant ook nog wel het een en ander kwijt, wat hun blijkbaar erg hoog ligt". Dan willen d'onderschreven wel zeggen dat dese Religionairen ofte wel hun soo noemende ghereformeerde ghedurende de Conincken ofte Prinsen van Vlaenderen in voorleden orloghen gheallieert gheweest synde mette hooch moghende heeren Staeten van Hollant, terwylent desselfs troupen in dhe fortificeerde steden ten garnisoene waeren gheweest ende die troupen voorseide, soo ghenomde ghereformeerde naer de sel¬ve besloten plaetsen ende garnisoenen syn toeghegaen, ende hebben hunnen dienst aldaer ghefrequenteert sonder oyt voorder ofte andersinds, in deze quartieren ghetollereert gheweest te syn". Met andere woorden: die zogenaamde gereformeerden zijn landverraders.
De Staten Generaal waken met de classis Walcheren en met de Staten van Zeeland over hun medegeloofsgenoten in Vlaanderen en op 28 dec. 1718 nemen zij kennis van het feit dat de predikant Brand zijn bezoeken kon voortzetten en dat de Rooms-Katholieke kerken van Sas van Gent en omgeving weer geopend waren.
In 1719 vraagt de markies van Prié (ver¬vanger van de landvoogd) verlof opdat in Venlo katholieke processies mogen worden gehouden. Nagenoeg de gehele bevolking is aldaar rooms-katholiek. Men antwoordt hem dat zijn verzoek gunstiger zou zijn ontvangen, indien hij van zijn zijde de ogen gesloten had voor de aanwezigheid van de predikant Brand in Vlaanderen en dat er gedurende 60 of 70 jaar een stilzwijgende overeenkomst was geweest, „in der stilte en by conniventie (oogluikend toegestaan) ende by provisie (voorlopig) tot een proeve om te sien of daar door aan de oeffeninge van de Gereformeerde Godsdienst in Vlaanderen eenige meerder ruymte sal werden toegebracht". Daarmee wordt op 19 november 1720 het geval van de predikant Brand besloten.