Omgekeken-Deel 2
Dat is allemaal uit een tijd waarin men nog niet zo mondig was en men nog niet altijd eerlijk voor een politieke overtuiging mocht of durfde uit te komen. Propaganda bij verkiezingen werd toen in een sfeer van anonimiteit gevoerd en liep vaak uit op scheldpartijen.
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1923 deed in Sas een gedicht de ronde dat als titel had mee gekregen: "De katuil, de pauwin, de kraai en de sperwer".
Met de katuil werd bedoeld Mevr. Catulle, die op de Markt woonde in het hoekhuis aan de Zuidstraat, naast wat nu het kantoor van de Meelfabriek is; de pauwin was Mevr. Stevens, die in het Stevensbos woonde, waar nu o. m. de Rabobank is; de kraai kon niemand anders zijn dan pastoor Batenburg en de sperwer werd gebruikt voor Victor Verschaffel, broer van Mevr. Catulle. Hij was n.l. "Katuil's oudste broertje". De zoon van de wijfjespauw was Frantz Stevens. Met de uilen-pauwenbond werd de Katholieke Vrouwenbond aangegeven.
Je kon moeilijk op katholieke grondslag ijveren voor "het heil der vrouw" als je een candidaat aandroeg als Frantz Stevens "een libertijn", een blauwe = een liberaal. Vandaar de "reuzenzwaai". Het gedicht is van de hand van "één van de ezels", waarmee dan, naar algemeen wordt aangenomen, bedoeld wordt Alphons Wehrens (de Pruis), onderwijzer aan de openbare school. (De volledige tekst van het gedicht is gepubliceerd in Kroniek nr. 26, biz. L.371. Red.)
*
Toen meneer Stevens op 17 mei 1923 niet genoeg stemmen op zich kon verzamelen, is ook dat op ludieke wijze in herinnering gehouden met het gedicht "Gesneuveld", (zoals opgenomen in Kroniek nr. 26, biz. L.372. Red.).
Dit was het besluit van het streven van de heer Stevens om lid te worden van de gemeenteraad. Zowel het "jonkertje", als het "pronkertje", het "philistijntje" en het "libertijntje" slaan op hem terug. Zijn "mama en/of Madelijn" was bedoeld voor Mevr. Marie Madelein Stevens - Malotaux.
De betiteling van "Frans cement" slaat terug op het feit dat de heer Stevens betrokken was bij de "cement-ijzer-fabriek StevensPicha", toendertijd in Sas gevestigd. Tegenwoordig zouden we zeggen de betonindustrie.
Ook dit gedicht draagt niet de naam van de samensteller maar heel Sas meende te weten dat meneer Wehrens het gemaakt heeft.
*
Helemaal los van het vorenstaande leek het mij toch wel aardig hier nog eens in herinnering te brengen dat in 1887 voor de eerste maal gewapend beton in Nederland is toegepast. Dat gebeurde bij Picha-Stevens. Zij bouwden toen een betonnen boot van 4.20 m. lang, 1,40 m. breed en 60 cm. hoog. Die kreeg de naam "De Zeemeeuw", De boot leverde de firma een hoge onderscheiding op en is in gebruik geweest bij "Artis" voor de verzorging van aalscholvers en pelikanen. In 1967 is zij uit haar element gehaald en werd ze het pronkstuk van de "betondag 1967", die toen in de RAI gehouden werd. Nu is het een museumstuk.
*
Vier jaar later, in 1927, was het weer prijs. Toen verscheen er een pamflet waarin de R. K. huisvaders er van langs kregen, maar helaas op een minder te waarderen manier dan in 1923 het geval was. In de gedichten van toen zit niets beledigends; des te meer in het pamflet van 1927. Reden genoeg om het te publiceren zonder enige toelichting. Met de insinuaties, waarvan geen letter is waar te maken, zou je zelfs nu nog de nakomelingen beledigen. Kijk maar:
Als de vos de passie preekt:
Boer pas op je ganzen!
Aan den R.K. Huisvader !
Gij hebt in de laatste dagen uw "Crucifixus" aangeheven tegen degenen die het niet met u eens zijn en na elke ronde doet gij uw Hosanna weerklinken als zegekreet over schijnbaar behaalde overwinning. Want gij staat in de bevoorrechte positie in uw lijfblad steeds het laatste woord te mogen hebben. Gij schijnt mij toe de "ipsa flos" onder de R.K. Huisvaders te zijn, waarom ik dan ook geloof, dat een Pro-Ecclesia of Gregorius de Groote-lintje u zeker niet ontgaan zal. Maar a propos, zou ik u de vraag mogen stellen, tot welke categorie van R.K. Huisvaders- elementen gij gerekend wenscht te worden? Want er zijn veel verscheidenheden van dat soort hier in Sas te vinden. Daar hebt ge b.v. den R. K. Huisvader "pur sang", stamvader van een talrijk kroost, bestaande uit minstens twee hoogstens drie spruiten waarop hun huisvaderlijke trots en hoop gevestigd is.
Er loopen er zelfs tusschen die een huisvaderlijk brevet van Moraliteit in de schapraai hebben liggen om bij tijd en wijle van overtuigingsstuk te dienen, wanneer hun huisvaderlijkheid in twijfel mocht getrokken worden.
Zelfs is het Sas R.K. Huisvaders in duplo rijk, van die soort a la Bringhton Young, een Mormonen-koning van Salt Lake City, waarvan gij wel eens gehoord hebt. En zoo niet, dan ben ik gaarne bereid u zijn levensloop te vertellen. Een heel stichtelijk verhaal voor R.K. Huisvaders, wier R.K. geloof precies rijkt tot aan den broeksband maar daar beneden heel liberaal zijn. Nog zijn er anderen, die zich de huisvaderlijke gedragingen van den Aartsvader Izaak tot richtsnoer genomen hebben en precies als dezen, Hagar de woestijn in jagen als het buitenbeentje de rust in de echtelijke schuur dreigt in brand te steken. Ook ken ik nog een aantal R.K. Huisvaders van geestelijke wichtjes, voor wier instandhouding de gemeenschap moet opdraaien, terwijl zij zelve kinderloos over de grens trokken of elders een goed heenkomen zochten. Zij hadden hier moeten blijven om hun vleeschelijk kroost van de zegeningen hunner geesteskinderen te laten profiteren. Ik kan toch niet aannemen dat de meeste van dat soort met sterielheid geslagen zijn. Er loopen er hier nog heel wat van dat slag rond.
Daarom zal het nodig zijn nog eens een nieuwe missie te beramen of een cursus in huisvaderlijke plichten te doen volgen. Van de soort R.K. Huisvaders, die hun huisvaderlijkheid elders gaan beoefenen zal ik voorlopig maar niet gewagen. Deze en nog andere typen, mannelijke als vrouwelijke, komen in het volgend nummer ter sprake.
*
Nou, dat volgend nummer is nooit verschenen. Het is moeilijk aan te nemen dat bovenstaand verhaal gesteund werd door een (politieke) groepering als zodanig. Mogelijk wel door enkele trawanten die de samensteller aanhingen als "iemand die het goed wist".
*
En nou we toch aan het schelden zijn, nog een stukje historie dat daarin steun vindt.
Vóór 1914 was het in Sas alleen rijk of arm. De middenstand deed wel alsof, maar bezat in werkelijkheid niets en had ook weinig of niets te vertellen. Ze was geheel afhankelijk van de liberale upper-ten. Daarin is verandering gekomen door de komst van het socialisme tijdens en kort na de Ie wereldoorlog. Dat was de tijd waarin men het niet nodig vond dat mensen van buiten Sas zich hier kwamen vestigen. Al "die vreemde bucht", daar hadden ze hier niets aan. De socialisten dachten daar anders over en tilden een woningbouwvereniging van de grond die o.m. de Vrede-straat bouwde.
Daarna werd er een Katholieke woningbouwvereniging opgericht, maar die heeft nooit een steen verlegd. Een "liberale" woningbouwvereniging die tenslotte tot stand kwam, bouwde
o.m. de Tramstraat. Want ondanks alles groeide Sas. Hier was immers werk door de komst van fabrieken die zich nestelden langs het kanaal van Gent naar Terneuzen, een spoorwegverbinding kregen met het (Europese) achterland en over tamelijk goede verbindingen over land konden beschikken. Arbeidskrachten genoeg; was het niet hier, dan in Belgisch Vlaanderen.
Wat cijfermateriaal op dit punt is misschien niet onaardig;
Op l januari 1883 telde Sas van Gent 1304 inwoners. Er was toen werk voor 148 arbeiders in een beetwortelsuikerfabriek (de Malotaux, later C.S.M.), een stoommeelfabriek (nu Walsenmolen) en 2 bierbrouwerijen.
Op l januari 1893 waren er 1408 inwoners en was er werk voor 141 arbeiders. Dat betrof weer die suikerfabriek, de inmiddels omgebouwde Walsenmolen, een drukkerij, een "fabriek van voorwerpen van cement-ijzer" (beton-industrie) en 2 brouwerijen.
Op l januari 1903 waren er 1995 inwoners en was er werk voor 1065 arbeiders. Behalve de al genoemde bedrijven waren er bij gekomen: een coöperatieve suikerfabriek (later Suiker Unie), een spiegelglasfabriek (nog bestaand als glasfabriek), een ultra-marijnblauwfabriek (waar nu de ijzergieterij gevestigd is) en een graanmouterij.
Op l januari 1913 waren er 2173 inwoners met 1890 arbeidsplaatsen. De Fosfaatfabriek (nu Zuid-Chemie) was er bij gekomen, de Stijfselfabriek "Zeelandia" (nu C.P.C.), een nicotinefabriek (nu vlasvezelindustrie aan de Zandstraat) en een machinereparatiewerkplaats (Snelleman).
Op l januari 1923 bedroeg het inwonertal 2693 en waren er 2227 arbeidsplaatsen. Er was een houtzagerij opgericht (nu benzinestation Schauwvliege), de fosfaatfabriek was uitgebreid met een zwavelzuurfabriek, in 1923 werd er een ijzergieterij opgericht en er was een machinale timmerwerkplaats bijgekomen (Vernaeve).
Op l januari 1934 was Sas 3151 inwoners rijk, maar het aantal arbeidsplaatsen was gezakt tot 1948. Naar mijn bescheiden mening niet juist weergegeven omdat ten eerste verschillende nog bestaande bedrijven niet meer genoemd worden en ten tweede er een uitbreiding was geweest door de komst in 1930 van de Textielfabriek "De Schelde" (nu Vlaanderenhal); de tapijtweverij van Meert in 1933 aan de Fortstraat/Oostdam (afgebrand;tijdens de oorlogsdagen in mei 1940), in 1934 een weverij van Axminster-tapijten (nu het bedrijf van Snelleman aan de Vier Ambachtenstraat), een machinale breierij in 1934 in het zgn. Oude Klooster en in 1932 het depot van de N.C.B, aan de Oostkade (later C.H.V.).
In 1933 meerden er in Sas 39 zeeschepen af en 1309 binnenvaartuigen. Vooral die laatste groep leverde nogal wat werk op voor de los- en laadploeg, want niet alle schepen werden door de industrie zelf gelost of geladen.
Wat cijfermateriaal waaruit te concluderen valt dat er in Sas werk was voor mensen uit de verre omtrek en niet in de laatste plaats voor de Vlamingen.
Ik zelf heb zowel de drie- als de vier- en de vijf-duizendste inwoner mogen helpen begroeten. Zesduizend hebben we er vóór de gemeentelijke herindeling van l april 1970 niet gehaald. Het inwonertal van de toen nieuw gevormde gemeente Sas van Gent bedraagt momenteel ruim 9100. Ze zijn dus op weg naar de 10.000 maar de economische teruggang zorgt voor een leegloop van de provincie Zeeland waaronder ook Sas te lijden heeft.
*
Men beleefde het als een ramp dat iemand van buiten Sas in de plaats van Petrus (Peetje) Wauters tot burgemeester was benoemd. Dat was Leonardus Wilhelmus Gregorius Hoefnagels, afkomstig uit het Noord-Brabantse Arcen. Niet zo lang na zijn komst is hij uitgetekend in een 57 pagina's tellende brochure, die als titel kreeg "Christen of phariseeër. Karakterbeeld van een valschen profeet in leven en daden geschetst voor stad- en tijdgenooten". De schets is gemaakt door "Fulgur Ardens", een niemand iets zeggende naam of pseudoniem.
Ook niet voor de toenmalige "staden tijdgenooten".
17 Augustus 1915, de dag zijner inhuldiging, wordt een historische dag voor Sas genoemd, maar schijn bedriegt zegt men, want verder in het geschrift is de viervoudige betekenis van Hoefnagels als mens. Christen, partijman en burgemeester, uit de doeken gedaan.
In het hoofdstuk dat handelt over "de mens Hoefnagels" wordt zelfs zijn vrouw, Anna Catharina Gertrudis Pontenagel, niet gespaard omdat ze van Duitse afkomst was. De schrijver leek zodanig met haat vervuld, dat zelfs de maaltijd die bij de installatie is aangeboden, over de hekel werd gehaald. In zijn verblindheid zag hij niet meer dat Hoefnagels aan de samenstelling van het menu part noch deel heeft gehad.
De "Christen Hoefnagels" wordt in 't Huiselijk négligé afgespiegeld en als "partijman" komt hij er ook maar bekaaid vanaf als "acteur achter de coulissen".
Zijn verleden als schoenmakerspatroon en een dienstbode-historie worden niet over het hoofd gezien, maar de kroon steekt uiteraard "Hoefnagels als burgemeester". Om aan te tonen hoe slecht mens hij wel was, wordt er zelfs de begrafenis van een burgemeester van Dordrecht bijgesleept. In die passage komt de zin voor: "Wat zal er gezegd worden in de gemeente, waar gij het gezag hadt (Inderdaad met "dt"!) Burgemeester Hoefnagels. En wat er dan van hem gezegd is? Hij wilde wel carnaval afschaffen, maar toch werd er niet zo heel lang na zijn overlijden een belangrijke straat naar hem genoemd !
We zijn over schelden en scheld- of lapnamen enz. begonnen en kwamen daardoor terecht in een verhaal over burgemeester Hoefnagels. Als u ooit eens zou willen lezen hoe men ook in Sas eens geprobeerd heeft iemand kapot te schrijven en hem door het slijk te sleuren, dan moet u de hiervoor genoemde brochure maar eens lezen. De Heemkundige Kring verzorgde er in 1983 een herdruk van.
Natuurlijk weet niemand wie de samensteller van het geschrift is geweest, wie de druk verzorgde of wie de kosten daarvan betaalde. De blauwe omslag zou in een bepaalde richting kunnen wijzen, maar ook toen waren de "echte" Sassenaars te heldhaftig om eerlijk en met open vizier te strijden. Hoefnagels evenwel bleef overeind als een rots in de branding en zijn aanzien als bestuurder steeg met de jaren.
*
Maar we keren terug naar de Hoefnagels zoals wij die gekend en beleefd hebben.
Op een goeie dag gooit van den Hemel flink roet in het eten. En nog terecht ook.
De burgemeester had de rare gewoonte om zich op het stadhuis te laten knippen en scheren. Met dat scheren hadden we niets uitstaande, maar als meneer geknipt was, dan pakte de kapper zijn koffertje en verdween, de restanten latende voor wie er interesse in had.
De bel ging twee maal, dus van den Hemel verscheen op het appèl. De burgemeester vroeg hem het afgeknipte haar op te ruimen, maar van den Hemel zei dat hij dat niet deed. Daar was hij niet voor ingehuurd. De burgemeester boos maar van den Hemel hield stand en alle dreigementen die aan zijn adres geuit werden, werden netjes voor kennisgeving aangenomen. Hij ging wel de wethouders Neeteson en Marquinie informeren, die hun plezier om het gebeurde niet onder stoelen of banken staken. Toen Hoefnagels met zijn klachten in de vergadering van B. en W. voor de dag kwam, moest hij snel bakzeil halen. Het secretarie-personeel is voor altijd van het karwei ontslagen gebleven.
*
Vroeger moesten de mensen veel meer naar het stadhuis dan tegenwoordig. "Ik kom om een briefje voor te slachten" hoor je niet meer aan het loket, want er zijn geen huisslachtingen meer. Vier dagen vóór het gebeuren moest men ten stadhuize daarvan kennis geven en een dubbeltje betalen. De veearts kwam dan het slacht-varken eerst levend keuren en kwam nog eens terug als het geslacht en wel aan de ladder hing.
*
Een meneer Faas uit Biervliet had ergens in België een vaste klant voor consumptie-aardappelen. Bij uitvoer moesten ze wel gezond zijn en van Nederlandse origine. Wel, als Faas op weg naar Zelzate was, dan stopte hij met paard en wagen vóór het Sasse stadhuis en ging daar het noodzakelijke briefje halen. Zo kon hij dan met zijn patatjes ongestoord de grens over.
*
Als in het voorjaar de duivenvluchten weer begonnen, dan mochten de beestjes de grens niet over zonder gezondheidsverklaring van de burgemeester. Men had daar in de Franse taal voorgedrukte formulieren voor en prompt iedere week verklaarde de burgemeester dal alles in orde was. Je kon niet zeggen dat hij nog nooit een postduif gezien had, maar ze gezond en van Sasse origine verklaren was toch nog iets anders.
Toen Gilbert van de Rooie Oedt (Gilbert Wulffaert) secretaris werd van de duivensociëteit, had die er geen zin in om iedere week opnieuw op 't stadhuis zo'n papiertje te laten tekenen. Hij telde de formuliertjes uit voor 't gehele vluchtseizoen en betaalde de legesgelden ad 25 cent per stuk. Onze burgemeester verklaarde zo in april al de duiven gezond die in september aan een vlucht zouden deelnemen.
*
De boeren langs de Vrijstraat bijvoorbeeld, hadden land in de St. Albertpolder op Sas gebied. In de oogsttijd kwamen ze dan even langs met een briefje waarop het resultaat van de oogst geschreven stond. Wij stempelden dat af om te bewijzen dat het allemaal op zgn. "tractaatland" gegroeid was. De boer kon met vol geladen wagens (en dat briefje op zak) vrij de grens over. Zo genoot hij het voordeel van de afspraken die honderd jaar geleden bij de scheiding tussen België en Nederland gemaakt waren.
*
Moeilijker was het als die Belgische boer een wei op 't Ollands had. Dan gold de regeling voor de "Beweiding van grenslanderijen".
Ze verschenen dan ter secretarie om een beschrijving te geven van hun "hoornvee". Een Belgische veearts gaf een briefje waarop stond dat dat vee vrij was van mond- en klauwzeer. Dat werd met de aanvraag om een beweidingsvergunning overgelegd aan de Commissaris van de Koningin, die uiteindelijk besliste dat bijvoorbeeld Louis De Jonghe zijn koeien van de ene kant van de straat (België) naar de andere kant (Nederland) mocht brengen om daar in de wei te lopen.
Omgekeerd moest boer Dierkens van de Stuiver een vergunning krijgen van de Belgische autoriteiten om zijn vee aan de overkant van de Poel op Belgisch grondgebied te laten grazen.
De dieren werden netjes in een vastbladig register genoteerd en ieder jaar opnieuw werd het door de Commissaris van de Koningin "voor gezien" getekend.
*
Edmond Vermoet was een veehandelaar, die regelmatig o.a. de veemarkt van Rotterdam bezocht. Als hij daar iets te verkopen had, dan moest hij wel een verklaring overleggen van de burgemeester, waarin stond dat er in het gebied van herkomst geen mond- en klauwzeer heerste. Vermoet kreeg iedere keer het gevraagde papiertje, maar niemand toonde ooit enige interesse in de vraag waar die koe of dat kalf nou eigenlijk vandaan kwam. Vermoet had een stemgebrek. Het ene ogenblik praatte hij gewoon, plotseling met een zware stem en dan ineens met een hoog stemgeluid. Het gevolg was dat men hem "Viool-en-bas" noemde.
Vermoet bracht ook wel eens iets mee. Meestal werd dat met de wekelijkse veeboot uit Rotterdam meegebracht. Het gebeurde ook wel dat het van niet zo ver kwam en dan werd het door Wardje (Eduard) Gijsel afgehaald. Niks bijzonders als Ward met een koe achter zich, te voet van Walsoorden naar Sas kwam. Omdat we Ward nooit anders gekend hebben dan scharrelend tussen koeien en varkens, werd hij prompt "Wardje Poep" genoemd.
Zo was dat stadhuis van vroeger heel iets anders dan het tegenwoordige, waar ieder z'n eigen vakje heeft. Bovendien hadden we toen een secretaris, die van alles en nog wat was en deed en daarom vaak moest worden bijgestaan. Dat was niet altijd even gemakkelijk. Als je zo eens ontvangen was met de boodschap "Als je mijn jongen was, dan gaf ik je een draai om je oren.", dan baalde je er wel even van. Maar leren werken deed hij je en hoe ouder je werd, hoe meer je dat ging inzien en waarderen.
Je mocht in die tijd blij zijn als je voor niets ergens mocht komen werken en dat je iets geleerd werd zonder dat je er voor moest betalen. Er waren genoeg jongens in de omgeving, die aan de secretaris een bepaald bedrag moesten afstaan omdat hij hen een opleiding gaf voor het zo zeer begeerde diploma GA I. Dat was er in Sas niet bij. Wilde je nog een cursus volgen, goed, maar dan buiten de secretarie en op eigen kosten en in eigen tijd.
*
Een baas kan niet zo raar in elkaar zitten of er is ook een goeie kant aan. De sic kon het heel goed verdragen dat je kermis en carnaval mee vierde. Ook andere "uitjes" werden zonder op- of aanmerkingen geaccepteerd, maar je moest wel op je werk zijn ook al presteerde je niet veel.
*
Iedereen kent wel het systeem van portvrijdom voor burgerlijke en kerkelijke poststukken. Op het poststuk is dan links bovenaan op de adreszijde gedrukt "Dienst", gevolgd door de naam van een ministerie. Links onderaan kan je meestal zien wie de afzender is. Zo iets van: "Nr. 1611. Van het Gemeentebestuur van Sas van Gent".
Eén keer per jaar werd gedurende een week de post geteld en de uitkomst daarvan was bepalend voor de door de gemeente verschuldigde portokosten.
Ik moest er voor zorgen dat de correspondentie ter post bezorgd werd. Eerst rond het middaguur en voor de tweede keer bij het sluiten van het kantoor. Er bestond een voorschrift dat de poststukken "gesigneerd" moesten zijn, met als gevolg dat je telkens naar de secretaris toe kon gaan met de vraag: "Wilt u de post eens tekenen?". Veel of weinig, iedere brief of kaartje droeg aan de voorzijde de handtekening van de secretaris.
*
Rekeningen betalen gebeurde, zeker aan de plaatselijke middenstand, in contanten, evenals de salarissen, lonen en andere vergoedingen. Voor die uitbetaling werden "bevelschriften tot betaling" geschreven, door B en W getekend en gebruikt om ook door de rechthebbende als kwijting getekend te worden. Zo nu en dan werd ik bij de sic (tevens gemeente-ontvanger) geroepen en dan lag er een rijtje "mandaten", zoals die bevelschriften in de omgangstaal genoemd werden, netjes naast elkaar met het verschuldigde bedrag er bovenop uitgeteld. Eerst natellen en dan de straat op om betalingen te gaan doen. Een plezierig werkje, al was het alleen maar omdat er fooitjes te verdienen waren.
Zo ging je ook wel eens de straat op om kwitanties te innen voor de sic zijn verzekeringsportefeuille, of om briefjes rond te brengen voor de soos, waarvan hij secretaris was. Een fietstocht werd het als je de wegwijzers van de A.N.W.B. langs moest om de sic, als consul van die vereniging, in staat te stellen te rapporteren.
*
Het waren de veldwachters, die ieder voorjaar de grenspalen moesten controleren. Die stonden en staan nog tussen Sas, Zelzate en Assenede. Daar werd verslag van gedaan aan de Commissaris van de Koningin. Nodig of niet, om de drie jaar werden ze her-schilderd op kosten van de Nederlandse Staat, die de helft ervan bij België terughaalde. Om een of andere reden was dat herschilderen een taak van Sas terwijl Zelzate en Assenede het wel goed en gemakkelijk vonden dat ze er niet naar om moesten zien.
*
De jaarlijkse opname van wegen en voetpaden buiten de bebouwde kom van de gemeente was een bezigheid voor het college van B en W. Aan de oostkant van het kanaal kwam men nooit en aan de westkant was het een fietstocht over de dijk van St. Albert enz. naar Philippine. Daar werden mosselen gegeten en dan weer terug door de Zandstraat en de Kleine St. Albertpolder.
*
Burgemeester Hoefnagels was geen bangerik. Bij de staking bij de Stijfselfabriek (later C.P.C.) in 1929 was het nogal eens rumoerig op straat. Er waren "onderkruipers" of "ratten" uit eigen streek, maar ook Belgen meenden er zich mee te mogen bemoeien.
Dat werd allemaal zoveel als mogelijk belet en dat gaf uiteraard spanningen en rellen. De Marechaussee te paard probeerde dan de orde te herstellen en gebruikte daarvoor de blanke sabel. Tussen al dat gewoel kon je ook de burgemeester vinden. Met zijn ambtsketen om, zoals dat behoort in woelige tijden, kwam hij zich persoonlijk van de zaken op de hoogte stellen. Van schelden of vloeken trok hij zich niets aan. Uiterlijk bleef hij zelfs heel kalm.
*
Minder rustig bleef hij toen Pastoor Doens hem eens op kantoor kwam opzoeken. Bij de ontvangst stond de burgemeester op van zijn stoel, begroette de pastoor en reikte hem de hand. Meneer pastoor reageerde evenwel met de opmerking: "Een draaier geef ik geen hand". Daarmee was meteen de sfeer bepaald.
*
In Sas werd vroeger stipt de hand gehouden aan de regels m.b.t. het venten en het maken van straatmuziek.
Venten mocht één keer per week en wel op dinsdag. Op vrijdag mocht er straatmuziek worden gemaakt. Toen er al eens een vergunning was afgegeven meldde zich een tweede straatmuzikant, de zgn. Koperen-ko. Zo'n man met een harmonica, grote trom op de rug, belletjes aan de puntmuts en om de enkels, enz. Hem moest de vergunning worden geweigerd, waarop hij prompt naar de burgemeester vroeg. Die ontving hem maar zeker niet met de bedoeling om eventjes later door het glazen paneel van zijn kamerdeur te worden gedrukt. Wij hebben toen met z'n allen de burgemeester ontzet en de koperen-ko verdween voor altijd uit Sas.
*
Eind van de twintiger-, begin van de dertiger jaren, was er grote werkloosheid. Overal zag je toen borden langs de weg met het opschrift: "Koop toch in den vreemde niet, wat het eigen land
u biedt". Contigenteringsmaatregelen moesten toen, zoveel als mogelijk was, het eigen product beschermen. In die tijd is de Belgische en Franse textielnijverheid naar hier uitgeweken. We kregen toen de textielfabriek "De Schelde" (nu Vlaanderenhal), de tapijtfabriek "Royal Axminster" (nu machinefabriek Snelleman), de tapijtfabriek "Canisvliet" (afgebrand in de meidagen van 1940 en niet herbouwd), een borstelfabriek uit Iseghem (nu Fitwell), een kousenfabriekje in het Oude Klooster, de "broekenfabriek" (nu de Prijsslag), enz.
Iedereen vond het nodig dat er ook Contigenteringsmaatregelen kwamen t.b.v. de Glasfabriek. De raad vergaderde daar meer dan eens over en nam een motie aan waarin B en W werden uitgenodigd er voor te zorgen dat de gewenste contigentering tot stand kwam. Daar was een reis naar Den Haag mee gemoeid en dus gingen burgemeester en secretaris op stap.
Op het ministerie aangekomen kregen ze te horen dat de minister geen tijd voor hen had. De burgemeester gaf daarop de boodschap aan de bode: "Zeg tegen de minister dat de burgemeester van Sas van Gent hem hier wenst te spreken. Hij zal als een hond voor zijn deur blijven liggen tot dat gesprek heeft plaats gevonden." Toen had Slotenmaker de Bruine, de toenmalige minister, ineens wel tijd; de burgemeester mocht zijn praatje maken en het spiegelglas werd gecontigenteerd.
*
Zo'n reis naar Den haag gaf altijd wat moeilijkheden. De burgemeester was immers roomser dan de Paus, met als gevolg dat hij bij het passeren van iedere kerk even de hoed lichtte. Op een goed moment vroeg de secretaris hem wat hij eigenlijk toch deed, waarop de burgemeester liet weten: "We passeren Gods huis en dan is een kleine groet aan het Allerheiligste niets overdreven". Toen de secretaris hem daarop zei dat dat best waar kon zijn maar dat dat niet kon gelden voor een Jodenkerk, was het mis. Zó goed mis zelfs, dat hij bij het uitstappen zijn tas in de tram liet staan. Goede raad was duur. De oplossing werd gevonden in het wachten op de terugkeer van de tram. Toen die eindelijk weer aan kwam stak de bestuurder de tas al triomfantelijk omhoog. Het vaderland was weer eens gered.
*
Hoe snel Hoefnagels van de kaart was of hoe boos hij zich kon maken, bleek nog eens toen hij in Middelburg voor de ambtenarenrechter moest verschijnen in een zaak die door Paul Hamelijnck, als ontslagen directeur van het arbeidsbureau, daar was aangedragen.
Paul zijn zoon Frans, die een functie vervulde bij de Raad van Arbeid in Den Bosch, had zich het geval van zijn vader aangetrokken. Toen hij bij de gemeente geen gelijk kon vinden, bracht hij de zaak aan bij de ambtenarenrechter. Hij vertegenwoordigde ook daar zijn vader en moet het in zijn pleidooi gehad hebben over "Het dorpje Sas van Gent". Dat sloeg bij Hoefnagels zó aan dat hij zelfs nog op de terugweg in Vlissingen op de verkeerde boot stapte en in plaats van in Terneuzen, in Breskens terecht kwam. Nu voor ons heel gewoon, maar toen een groot verschil, want in Breskens ontstond er wel een groot vervoersprobleem en een taxi huren was een te dure zaak.
*
Weet u wat een dienstreis de gemeente toen kostte ?
Op 17 maart 1924 ging wethouder Amand Stubbé met het raadslid Victor Verschaffel naar Middelburg.
Daarvoor werden de volgende kosten in rekening gebracht:
telegram betaald antwoord 1,25
auto naar Breskens 10,--
fooi en eten chauffeur " 2,80
boot Breskens - Vlissingen 2 x ƒ.0,85 " 1,70
chocolade en thee boot " 0,50
trein Vlissingen - Middelburg 2 x ƒ.0,35 " 0,70
verteer Vlissingen " 1,--
eten Middelburg 2 x ƒ.1,75 " 3,50
trein Middelburg - Vlissingen 2 x ƒ.0,35 0,70
l boot Vlissingen - Breskens 0,85
l boot Vlissingen - Neuzen 1,40
eten boot 0,55
l trein Neuzen - Sas 0,88
Totaal ƒ.25,83
Als je naar Den Haag ging met openbaar vervoer, dan bedroegen de kosten voor de boot van Walsoorden naar Hansweert ƒ.0,85;
het trammetje van Hansweert naar Vlake vroeg ƒ.0,15 en de kosten van de trein van Vlake naar Den Haag bedroegen ƒ.5,95. Je was wel twee dagen onderweg en dan moesten de kosten van logies en ontbijt ad. ƒ.4,10 er nog bij.
*
Het ambt van ambtenaar van de burgerlijke stand heeft ook zo z'n eigenaardigheden. Het kon je overkomen dat je aan het ene loket een geboorte-akte moest opmaken, waarbij de vader-aangever veelal in een opgewekte stemming was, terwijl aan het andere loket iemand stond te wachten om het overlijden van een naaste verwant te melden. Als het alleen maar zou gaan om de aangiften van geboorten, dan was het een zeer te ambiëren bezigheid. Hoogst zelden wordt dat niet in een vrolijke stemming afgewikkeld.
In mijn jongste jaren keek de vader me soms wel eens raar aan als ik de vraag stelde hoeveel "maan-maanden" de vrucht oud was. Een vraag die overigens alleen maar gesteld werd om de geboorte-telkaart te kunnen invullen. Die kaarten werden op het eind van de maand naar het Centraal Bureau voor de Statistiek gestuurd om daar te worden gebruikt bij het samenstellen van statistieken en overzichten, die het inwonertal van Nederland aangaven.
Je vroeg ook of het de bedoeling was om het kind te laten dopen en zo ja, tot welke Godsdienst het dan gerekend mocht worden.
De vraag of de dokter op tijd bij de bevalling was geweest, werd nogal eens in strijd met de waarheid beantwoord. De baker was er altijd en als de vroedvrouw te hulp geroepen was, dan was het ook telkens een volmondig "ja".