Heemkundige Kring Sas van Gent


Nestor Wilmart

De bedrieger bedrogen

Nestor Wilmart.(uit spoorwegen Gent-Terneuzen)

Op vrijdag 11 oktober 1912 gaf direkteur Nestor Wilmart van GT, op zijn jachtslot te Morialmé, een van zijn beroemde feestmalen, ditmaal voor een klein maar uitgelezen gezelschap. Immers, men zou de volgende dag op jacht gaan en wat is er dan plezieriger, onder het genot van een rijkelijke Bourgogne, vast te proeven van datgene wat men de volgende dag denkt te verschalken!
Maar Wilmart wordt aan de telefoon geroepen. Zichtbaar ontdaan komt hij weer binnen: ‘Gij zult moeten gaan op jacht zonder mij; ik voel me waarlijk niet goed en ik ga me zelfs onmiddellijk laten verzorgen te Brussel .
Zijn bezorgde gasten zagen hem na een tiental minuten met zijn chauffeur snel wegrijden, vol verbazing, want de weg die hij nam was de weg naar Frankrijk, die niet over Brussel gaat.
Op zondag 13 oktober mankeerde de alom geziene Nestor, een der rijkste mensen van Belgie, groot-financier, spoorweg-direkteur, advocaat, politicus en vooral paardensportman, op de paardenrennen te Boschvoorde. Zijn plaats aan de ‘pesage’was tot ontsteltenis van de stal-eigenaren leeg...
Enkele weken tevoren waren van een makeIaar in waardepapieren een aantal effecten ontstolen. De dief en de effecten waren spoedig gevonden en daarmee zou deze zaak op eenvoudige wijze zijn afgedaan, ware het niet dat onder de gestolen papieren een vijftigtal obligaties van GT waren, die de haast ongewild de aandacht van de makelaar trokken. Het bleek dat acht van de vijftig het nummer van reeds uitgelote obligaties droegen.

Een gerechtelijk onderzoek bracht aan het licht dat hier van een vergissing sprake moest zijn. De heer Wilmart, direkteur van de betrokken spoorweg, vroeg zelf aan de onderzoeksrechter gehoord te mogen worden! Dit gebeurde op de vrijdag waarmee we ons verhaal begonnen en het verhoor maakte tevens dat onze Wilmart zijn gasten met enige vertraging moest ontvangen.
Wilmart was met de onderzoeksrechter De Vos, die zich tot ‘verbazing’ van de joviale Wilmart nogal wantrouwend opstelde, overeengekomen dat men elkaar zaterdag te Gent zou ontmoeten, om dan gezamenlijk naar de GT burelen in Gent en Brussel te gaan. De heer De Vos zou zich ter plaatse in de boeken kunnen overtuigen... Wie er zaterdag, behalve de heer De Vos, in Gent kwam, géén Nestor Wilmart... Maar er waren ondertussen al enkele dingen aan het licht gekomen!
Zondagmiddag werd nog bekend dat er niet alleen valse obligaties waren gemaakt, maar dat ze ook als borg voor leningen in geheel België waren geplaatst. Al spoedig werden een zestal drukkers ontdekt die de obligaties hadden gemaakt.
Het vertrouwen in Wilmart was oneindig: er bleken banken te zijn die er voor een miljoen franks waren ingetrapt. Enkele zwakke makelaars waren geruineerd. Al met al had Wilmart de goegemeente voor een slordige 20 miljoen franks opgelicht
Men mag zich afvragen wie het won: de onvoorzichtigheid en de brutaliteit waarmee hij te werk ging of het ongelofelijke vertrouwen van zijn slachtoffers.
Hoe de reeds in 1894* uitgegeven obligaties zelf een waarschuwing hadden moeten zijn blijkt uit de erop vermelde mededelingen:
‘Jaarlijksche dienst der interesten en aanzuiveringen van elfhonderd en vier obligaties a’ vijfhonderd frank ieder, begrepen in het sociale kapitaal (6e reeks), toegelaten volgens beraadslaging der algemeene vergadering van 1902*. De dienst der interesten en aanzuiveringen beloopt gemiddeld 240.000 frank in het jaar, het tegenwoordig uitgegeyen deel der vijfde reeks inbegrepen.’
Die vijfde reeks werd echter pas in 1897* uitgegeven
De lichtzinnigheid waarmee Wilmart te werk ging had niet belet dat grote bankiershuizen zich gedurende meer dan vijftien jaar ruimschoots hadden laten bedotten. Nestor was intussen wel zo leep geweest dat hij de valse obligaties nooit onder eigen naam belegde. Dat deden zijn vele, eerbiedwaardige vrienden, die zich lieten belonen door schitterende jachtpartijen, reisjes per auto en voora! door het gulle vertrouwen van de rijke grondeigenaar die drie kastelen bezat.
We zullen u niet langer in spanning laten zitten: Nestor Wilmart werd op 15 maart 1913 door de Franse politie in Reims gearresteerd en spoedig daarna aan Belgie uitgeleverd.
Hoe werd Nestor gevonden? Na zijn vlucht reed hij naar Laon en nam daar zijn intrek in een hotel, onder de naam Dubois. Als beroep gaf hij op: vertegenwoordiger van het ‘Groot Olie- en Petroolhuis Desmarch’ in Le Hâvre. Oorspronke!ijk zou hij maar twee nachten blijven, doch aangezien de zaken zich goed ontwikkelden, liep het verblijf uit tot enkele maanden.
Joviaal als altijd, legde hij ‘s avonds zijn kaartje met andere vertegenwoordigers en plaatselijke stamgasten, waaronder een hoofdinspekteur van politie. Ondanks zijn houding van ‘ouwejongens’, vonden ze toch iets aparts aan hem, zo wilde hij maar niet zeggen welke zijn voornaam was en ook kwam er geen post voor hem.
Ondanks het feit dat in België bekend was dat hij van oudsher een relatie in Laon had en dit feit ook aan de Franse politie bekend was, was het geluk met hem. Op een avond echter na zijn thuiskomst ging er bij onze politie-inspekteur een lampje branden en de volgende morgen werd in Le Hâvre geinformeerd, maar bij Desmarch bleek men geen vertegenwoordiger Dubois te kennen.
Nestor, die altijd al een fijne neus had voor wat nog net en net niet meer kon, was er ondertussen vandoor gegaan, niet te ver en wel naar Reims, waar hij de volgende dag, 11 maart 1913, een gesprek had met een zekere heer Cannut uit het in de buurt gelegen dorpje Eppes. De politie was echter eindelijk wakker geworden en had toen maar weinig moeite onze man te vinden.
Aanvankelijk stelde Nestor dat er een vergissing in het spel moest zijn, maar toen hij zijn boord moest afdoen en daarbij een litteken op zijn hals te voorschijn kwam, ging hij door de knieën.
Op 18 maart vertrok hij onder geleide van een erewacht, bestaande uit een Belgische en tot de grens ook een Franse inspekteur van politie met de trein van 11:08 uur uit Reims naar Tergnier en vandaar met de trein Parijs-Amsterdam via Aulnoye naar België.
De trein maakte kort voor Brussel te 16.40 uur een extra stop in Ruysbroeck, alwaar het gezelschap overstapte in een piottenwagen met bestemming de gevangenis in het nabijgelegen Vorst. De duizenden belangstellenden, die de aankomst op het station Brussel Zuid afwachtten, moesten teleurgesteld naar huis.
Deze voorkeursbehandeling (Nestor had begrijpelijkerwijze zeer tegen deze confrontatie opgezien) gaf hem weer wat zelfvertrouwen: er werd dus duidelijk met zijn persoon rekening gehouden. Dit zelfvertrouwen verdween echter spoedig.
De Belgische regering had een bedrag van Bfr 15.000 uitgeloofd aan degene door wiens toedoen Nestor Wilmart zou worden aangehouden. Een cheque tot dit bedrag werd overgemaakt aan de chef Sébille van de Franse veiligheidspolitie ter overhandiging aan de rechthebbende.
Sébille vond echter dat een politie-officier die vier maanden lang elke avond zit te kaarten met de man die hij zoekt alvorens er achter te komen dat deze man de gezochte is en hem dan nog laat lopen, niet voor een dergelijke beloning in aanmerking kwam. Hij zond het geld naar Belgie terug.
Bij Nestor werd natuurlijk huiszoeking gedaan, waarbij onder meer in de wijnkelder het lieve aantal van 20.700 fiessen wijn gevonden werd!
Natuurlijk rijst nu de vraag hoe Nestor Wilmart, deze oplichter in het groot, op de hoge post van direkteur-administrateur van GT kwam.
Zijn vader, Leon Wilmart, was stationschef van een klein station in Henegouwen — naarmate men meer de kans kreeg zoon Nestor in het slijk te trappen, beweerden boze tongen dat die vader slechts wegopzichter was, maar we laten dat feit maar in het midden.
In elk geval was Leon een gehaaide jongen met een goed verstand, dat hem in de gratie bracht van een zekere heer Dumont de Chassart, die hem het belang van zijn grote landbouwkundige ondernemingen toevertrouwde. Via deze komt hij in aanraking met de bekende bankier Philippart en wordt hij sekretaris van de ‘Banque des Bassins Houillères du Hainaut’ , die nauw verbonden was met de gelijknamige spoorweg. Deze bank gaat failliet en met haar Philippart. Als Philippart zich van de dreun hersteld heeft, richt hij samen met Leon Wilmart de ‘Banque Européenne’ op. maar ook deze bank gaat op de fles en Philippart is geheel verslagen. Leon Wilmart, die goed verdiend heeft aan beide banken en bovendien buiten schot was gebleven, gaat alleen verder en komt in allerlei zaken en bedrijven, waaronder GT. Hij gaat wonen in Brussel, wordt gemeenteraadslid en later schepen van Schaerbeek. Zijn oudste van vier kinderen, Nestor, brengt het tot de universiteit, maar hij is een ontzettende boemelaar die permanent in geidnood zit. Eens, terwiji zijn vader afwezig is, wordt hij belast met de verzending van 42.000 franks die het vermogen van de drie wezen uitmaakten. Gedurende enkele weken blijft hij ondergedoken, maar als het geld op is volgt de confrontatie met zijn vader...
Toch haalt hij de meestertitel en wordt hij candidaat-notaris. Zijn vader weet hem geplaatst te krijgen als stagiaire bij notaris Englebert en hoopt nu maar, dat dankzij zijn (Léons) invloedrijke relaties, een benoeming tot notaris spoedig zal volgen.
Maar zo gauw gaat dat toch niet en vader Wilmart maakt nu van zijn rond 25 jaar oude zoon Nestor een financier en plaatst hem als sekretaris bij GT, waar hij sedert 1891 zelf voorzitter van de beheersraad is.
Plotseling wordt één van Nestors intieme vrienden, een zekere heer Van den Kerkhoye, vermoord. De familie eist de erfenis op, maar als het op verdelen aankomt verschijnt onze Nestor ten tonele. Hij wappert met een echt, authentiek, waardig testament, waaruit blijkt dat die Van den Kerkhove een vriendin had en dat zij van hem een kind gekregen had. Aan dat kind had hij nu zijn hele vermogen van circa 700.000 frank vermaakt en Nestor tot voogd benoemd. Awel zunne!
.
Binnen korte tijd was het kind zo arm als de mieren, maar zijn moeder liet het er niet bij zitten en maakte de zaak ruchtbaar.
Nestor pakte zijn biezen en vestigde zich te Brussel, waarheen hij ook een deel van de burelen van GT overbracht.
De advocaten van de moeder brengen de zaak voor de rechter en dan moet Nestor de voogdijrekeningen tonen. Maar de dag vóór de zitting betaalt hij zonder blikken of blozen 700.000 frank, zonder dat men in de komende tijd ook maar iets van verandering in zijn levensstijl bespeurt. Zou hij toen al een begin gemaakt hebben met zijn veertigduizend valse obligaties a 500 frank, die hem twintig miljoen frank opleverden?
Ondertussen sterft vader Leon Wilmart en zijn vier kinderen erven de somma van anderhalf miljoen frank. Alleen de jongste broer, die de verstandigste zou blijken te zijn, vraagt zijn deel op. Nestor maakt samen met zijn broer Henri en zijn zuster het dikke miljoen ‘vruchtbaar’. Hij sticht in 1901 de ‘Aciéries de Terneuzen’, die in het Assisenhof verzeild raakten, zonder dat hij ook maar één veertje van zijn reputatie verloor. Zijn neef Pierart daarentegen, die hij in het avontuur had meegesleept, liet er drie miljoen in zitten en mocht bovendien zelf twee jaar zitten.
Maar Nestor gaat onverdroten verder, voor hem geldt in al zijn consequenties het woord van Mirabeau: ‘les affaires sont les affaires’. Hij krijgt het voor het zeggen in de ‘Carrières de l’Entre Sambre et Meuse’, hij wordt beheerder van het door hem gestichte dagblad ‘La Chronique’ en bemoeit zich met de ‘Charbonnages du Borinage Central’.
Bij de stichting van de renbaan te Stockel heeft hij het grootste woord. En passant opent hij het mondaine restaurant Savoy in Brussel. De lijst is nog vee! langer, maar laten we eindigen met het feit dat hij, vóór de boel springt, nog de Alhambra-schouwburg in handen krijgt, waar hij — niet zonder ironie
— als vrolijke ouverture het zeer passende toneelstuk ‘Cartouche’ (vrij vertaald: ‘Het Kruitvat’) laat opvoeren.
Ondertussen beseft hij heel goed dat er ooit aan zijn kunsten een einde zal komen en zo is hij in maart 1912 plotseling ruim twee weken zoek. Ook na zijn terugkomst kwam het er niet uit wat hij gedaan had. In het licht van wat we nu weten is het niet onwaarschijn!ijk, dat hij een soort generale repetitie van zijn vlucht in oktober van datzelfde jaar heeft gehouden.
Ook uit andere handelingen blijkt wel dat hij zich bewust is van datgene wat de toekomst hem zal brengen.
Teneinde zijn broer en zuster gerust te stellen koopt hij huizen en kastelen, maar niet op eigen naam, alles wordt op naam van bloedverwanten of vreemden (!) gekocht. Sommige van zijn ‘vriendinnen’ bezitten op deze wijze, zonder het te weten, aanzienlijke eigendommen, waarvoor ze hem later bepaald niet dankbaar zullen zijn.
Het nodige geld kwam steeds maar weer uit de obligaties van GT: veertig duizend elk a vijthonderd frank, waarbij later zouden blijken nog een groot aantal valse preferente aandelen, die jaarlijks 7% opleverden, te komen.
De enige in de famillie die wat meer ingewijd was en in elk geval indirekt meedeed aan de zwendel, was zijn broer Henri, die na zijn (Nestors) vlucht dan ook prompt door de justitie in de kraag werd gegrepen.
Dc akte van beschu!diging tegen Nestor en zijn naaste medewerkers Rasquin en Waechter luidde:
‘Namaak van 3% schuldbrieven en van preferente aandelen van GT, alsmede namaak van de bijbehorende coupons’.
Voorts: ‘valsheid in geschrifte en gebruik daarvan in de geschriften der maatschappij en in de balans’.
De rechtbank had tot augustus 1914 twaalf zittingen nodig om tot een uitspraak te komen: 8 jaar gevangenisstraf voor Wilmart, welke straf op 2 februari 1916 in hoger beroep tot 6 jaar werd teruggebracht. Op die dag had hij al bijna 3 jaar ‘gezeten’.
Persoonlijk zou hij er 1.200.000 frank aan overgehouden hebben, maar zijn advocaat betoogde — overigens zonder succes — dat GT hem een even groot bedrag schuldig was. De officier: ‘Wilmart is een onbeschaamde bon-vivant’;
Wilmart: ‘1k deed het om de maatschappij voor ondergang te behoeden’;
De officier: ‘Klets, alle beklaagden wisten er van’.Toen de advocaat sprak van de moeite die Wilmart zich zou hebben gegeven om het vermogen van zijn broer en zuster te redden, schreide de beklaagde.
De hele zaak bracht de gemoederen danig in beweging, niet alleen in Belgie maar ook ver daarbuiten’

In Brussel werden zelfs vlugschriften uitgereikt, waarvan we hierde tekst laten volgen:
‘Het “Grote Overlijdensblad” geeft U met diep leedwezen kennis van het voortijdig overlijden van
Zijne Majesteit Nestor de spoorwegkoning en drager van portefeuilles, grootmeester in de orde van de rode anjelier en van het gouden kalf, betreurde echtgenoot van mevrouw de la Roublardise.(gewiekstheid) door de geldhandel en spaarbanken gekoesterde zoon, onverwacht overleden, na een bestuur van 20 rustige jaren, in het kasteel Sportville, tengevolge van de tussenkomst van de justitie,
.
Aangetast door een zucht naar miljoenen, voorzien van de rijke hulpbronnen telefoon en auto.
Zijn dood raakt het hart van heel de chique wereld van de grillroom, de renbaan en het toned, wier smarten niet te overzien zijn. De muzikale journalistiek verliest in Hem een lezer van het eerste uur, en tegelijk een getrouwe lezer van alle uitingen op kunst en zanggebied. Openbare rouw is voorgeschreven in heel het Koninkrijk der Dommen; de rode vlag zal halfstok hangen van alle bankgebouwen, renbanen, schouwburgen en drukkerijen. Mogen Zijn onderdanen, gescheiden van hun Koning, de verplichtingen die zij jegens hem hebben, niet vergeten.’
R.I.P.

Nestor was dus voor geen kleintje vervaard en hij wist deze kleintjes ook uit te buiten! Te oordelen naar de guiheid waarmede hij bevorderingen en loonsverhogingen van zijn personeel ondertekende moet hij een ‘beste baas’ zijn geweest. Echter ‘vergat’ hij deze bevorderingen aan betrokkenen bekend te maken en deze bleven, onwetend van het goede nieuws, voortgaan met steeds hetzelfde loon te ontvangen. De ‘beloofde’ verhogingen stak Nestor zeif in zijn zak of deelde ze we!licht met zijn ‘direkteur commercial’ Rasquin, die de administratie voerde. Hoe het daarbij toeging blijkt uit de verkiaring van een Brusselse industrieel, die een vordering van enige tienduizenden frank op GT had. Daar hij ook na herhaalde aanmaningen enz. zijn geld niet ontving, ging hij er zelf maar eens op af. Na aanvanke!ijke ontkenning van Rasquin, die beweerde van geen vorde ring te weten, begon hij te dreigen met deurwaarders en zo, waarop deze Rasquin zijn portefeuille te voorschijn haalde en daaruit prompt de vordering betaa!de.
Er waren overigens nog meer manieren waarop Wilmart en Rasquin hun bedrijf wisten te ‘financieren’. De zendingen mossels uit Philippine werden steeds onder rembours vervoerd en de wet wil nu eenmaal dat goederen die onder rembours verzonden worden, bij aankomst door de ontvanger betaald worden. De vervoerder, die in deze dus min of meer als incasso voor de afzender optreedt, heeft vervolgens de plicht de ontvangen gelden zonder uitstel aan de afzender over te dragen. In 1902 werd voor het eerst melding gemaakt van grote vertragingen bij deze uitbetalingen en dit leidde in de komende jaren tot ettelijke processen-verbaal en een aantal veroordelingen, variërende van f 50,— tot f 1.000,—, maar onze Nestor wist er met diverse verhalen telkens weer onderuit te komen. In enkele gevallen verjaarde, door slepend houden van het onderzoek, de zaak, maar het mooiste geval was dat waarbij Nestor en de betrokken mosselhandelaren het vlak voor de zitting eens waren geworden over een ‘afkoopsom’. De handelaren moesten toen wel verklaren dat zij geen gelden meer van GT hadden te ontvangen en er volgde vrijspraak. Ondertussen had Nestor echter weer een aantal franken in eigen zak gestoken!
Dat het hierbij niet om kleine bedragen ging b!ijkt daaruit, dat in december 1900 de beide suikerfabrieken in Sas van Gent en diverse mosselhandelaren weken moesten wachten op een totaal van Bfr 32.000 aan remboursementen.
Overigens — voordat de grote Nestor met zijn kunsten begon hadden ook kleinere godheden al in 1889 blijk gegeven van vindingrijkheid. De reizigerstarieven van enkele Nederlandse stations naar een Belgisch station waren hoger dan omgekeerd, bijvoorbeeld:
Sas van Gent-Zelzate enkele reis le en 2e kI. 7 ct, 3e kl. 5 ct meer;
retour le en 2e kl. 10 ct en 3e kl. 7 ct meer.
Dc stationschefs te Sas van Gent berekenden een veel te hoge koers voor de Be!gische frank, waardoor zij een aardige cent voor zichzelf konden overhouden.
Dan was er nog de man die Nestor doorzag en op eigen houtje bij een drukker ook enige duizenden obligaties liet drukken — ‘omdat de oude versleten waren’ — en deze bij diverse banken plaatste.
Drie maanden voor zijn ‘val’ had Nestor zich er nog over beklaagd dat er valse obligaties in omloop waren. De bedrieger bedrogen!
Men mag zich afvragen hoe het zover is kunnen komen en dat hij al niet eerder aangepakt is geworden. Toch waren er al wel verdenkingen. Zo reisde bijvoorbeeld op 7juli 1912 de Maastrichter commissaris van politie Van Soeten op verzoek van enkele banken naar Brussel. Deze banken hadden een aantal van de befaamde obligaties in handen gekregen met verzoek daar geld op te belenen. Zij vonden er toch een luchtje aan zitten. Van Soeten informeerde bij enkele van de grootste banken en kreeg daar de allerbeste inlichtingen over Wilmart. Zij hadden een onbegrensd vertrouwen in hem; zij hemelden zijn rijkdommen op en stelden hem voor als een model-financier, een absoluut vertrouwen waardig.
‘Stel je voor, daar komt een of andere diender uit Maastricht op wat rondgestrooide lasterpraatjes over Wilmart helemaa! hierheen om inlichtingen te winnen!’
Met dat gevoel ging Van Soeten naar huis, maar ondanks het feit dat hij niet overtuigd was kon hij, gelet op de mededelingen die hij in Brussel had gekregen, moeilijk anders dan zijn inlichtingengevers napraten. De toekomst zou echter leren dat hij gelijk had.
Vijfjaar tevoren was een Gentenaar, die op de administratie van GT in Zelzate had gewerkt, failliet verklaard. Bij de behandeling van het faillissement diende de curator bij de rechtbank van Gent een verzoek in om een onderzoek in te stellen naar feiten en berichten die er op wezen dat bij GT onregelmatigheden hadden plaatsgevonden. Het verzoek werd door de rechtbank afgewezen(!).
Een jaar later, in 1908, ontdekte een bankbediende dat van een pak obligaties van GT er verschillende onecht waren. De bank zocht de valse er uit, maakte er een pak van en stuurde dat naar Wilmart. Deze betaalde in contanten het geld terug en daarmee was de zaak af!
Uiteraard kwam GT zelf door de gebeurtenissen in de belangstelling te staan en verslaggevers gaven te Zelzate elkaar de deurkruk van het bureel in handen. Er werden vergelijkingen gemaakt met de fameuze spoorwegmij. Hasselt-Maaseijck, waar de reizigers, wanneer herfstbladeren en sneeuw de rails bedekten, moesten uitstappen en de trein voortduwen. Men herinnerde zich hoe nog niet zo lang geleden de treinen van GT zich met wijze bedachtzaamheid voortbewogen, hier wagens aan-, ginds wagens afbakende, rangerende en stilstaande en hinkelepinkelend van station tot station hijgden.
Een Brusselse journalist kwam, door onvoldoende trekkracht van de locomotief van zijn trein, twintig minuten te laat te Gent aan en de trein van 8.19 uur naar Zelzate had reeds vertrokken moeten zijn, maar gelukkig stond zij er nog en zo hoefde hij niet tot de volgende trein (11.50) te wachten. Dit niet verwachte dienstbetoon maakte dat hij alles toch wel met enige toegefelijkheid over zich heen liet gaan... De indruk die hij bij het instappen van zijn 2e klas coupé kreeg was niet eens al te slecht. De lederen kussens bleken goed onderhouden te zijn en hadden geen scheuren. Ze waren zelfs zeer comfortabel.
Ook viel enige luxe in de vorm van een grote spiegel tegen een der tussenwanden te bespeuren, die te beschouwen was als een gebaar van grote hoffelijkheidjegens de reizigsters van GT.
Maar toch moet hem de opmerking van het hart dat de rijtuigen wel zeer oud zijn, zo uit grootvaders tijd. De rijtuigen 3e klas stammen duidelijk uit nog vroeger dagen en het is hen aan te zien, dat al vele jaren voorbijgegaan waren sedert de verfkwast er over heen ging. Ook de veren zijn wat stugger en de coupé’s eenvoudiger, maarenige properheid mankeert ook daar niet.
Voor wat betreft de le klas rijtuigen, deze getuigen van een verwelkte voornaamheid. Reeds dadelijk na het vertrek raakte onze verslaggever verheugd: er werd met flinke snelheid gereden, sneller dan ‘s morgens op de lijn van Brussel — zou alles wat men van deze arme maatschappij vertelde dan toch alleen maar laster zijn geweest?

Over wie en waarover de gesprekken gingen is zonder meer duidelijk:
— 1k ken ‘m heel goed, hij heeft zijn bureel in Zelzate en ik heb hem daar vaak genoeg gezien. Zeker, ik lever aan de compagnie, een zeer aktieve man, overal met zijn neus boven op en bijna altijd aanwezig.
— Wat zegt U me nu? Nestor Wilmart een serieuze direkteur, een harde werker, die overal bij was? Dat kan niet.
Na enig gedrukt stilzwijgen, neemt een ander het woord:
— Hebt ge gezien dat wij een locomotief van de staat voor de trein hebben en weet U dat deze treinen nog geen doorgaande rem hebben?
— Diable, geen westinghouserem en zo’n snelheid op een enkelsporige baan? Nou ja, binnen de eerste twee uur komt er geen trein.
— Vergist U niet, het goederenvervoer is zeer belangrijk en vergeet niet dat de goederentreinen van de staat naar Eeklo en Lokeren ook over deze lijn gaan.
En inderdaad, op het eerste station, Wondelgem, kruisen ze een lange goederentrein maar er loopt niet één GT wagen in mee.
— Geloof nou maar niet dat ze er niet zijn, GT heeft een paar honderd eigen goederenwagens en Nestor heeft niet alles kunnen verdonkeremanen. Straks, in Zelzate, zult ge ze zeker zien en let dan ook op de locomotieven daar, zo’n hele ouwe, met hoge schoorsteen, met blinkende koperen dom, rokend, stomend, krakend en blazend, maar toch nog met vuur in haar lijf, uitgewerkt en toch nog dapper... Als ge Wilmart dadelijk te spreken krijgt, zult U begrijpen hoe het mogelijk is dat alles nog zo draait.
Tot goed begrip, het gaat hier nu over Ir. Fernand Wilmart, hoofdingenieur van GT, een neef van de beruchte Nestor.
Fernand is een in Zelzate algemeen geacht en op de handen gedragen figuur. Zijn leven is sedert 25 jaar versmolten met dat van de ongelukkige maatschappij. Het is één lang drama van geduld, van werken, van doorzetten en van krachttoeren, elke dag opnieuw. Terstond na aankomst in Zelzate gaat onze verslaggever naar het bureel: geen bode, geen sekretaresse, nee, open de deur en hij is binnen. Wilmart maakt hem direkt deelgenoot van zijn wanhoop:
— Ik ben hiernu 25 jaaren 25 jaar lang ben ik bedonderd, 20jaar probeer ik het onmogelijke mogelijk te maken en de locomotieven op de been te houden.
Geroepen door zijn oom, om de totaal vervallen zaak weer op te werken, had hij een prachtbaan in het buitenland laten varen. Zijn oom beloofde hem bevordering tot direkteur, een positie bij de staatsspoorwegen, nu 25 jaar geleden. Elk jaar werden de beloften vernieuwd en nieuwe er aan toegevoegd. maar nu was het einde daar, hij geloofde er niet meer in.
— Die eeuwige strijd, dat onophoudelijke en vergeefse vechten. Wat zal ik er van zeggen. U moogt raden hoe ik moet knokken voor elke kleinste kleinigheid. In de afgelopen twintig jaar heb ik helemaal vier rijtuigen gekregen en die kwamen dan nog uit Nederland waar ze verkocht werden omdat men ze daar niet langer wilde hebben.
— Maar het ziet er alles toch nog tamelijk netjes uit!
— Onze werkplaats, onze arme werkplaats heeft wonderen verricht!
— Uiteindelijk hebt U dan toch nog locomotieven van de staat moeten huren.
— Ik had om twee locomotieven gevraagd, tweedehands, die Ik samen voor 18.000 frank van de staat kon kopen, maar er was geen sprake van, hij wilde eenvoudig niet. Tenslotte moesten we ze huren tegen 200 frank per dag, personeel inbegrepen. Dat gaat zo al enkele jaren door en er zijn langzamerhand 12 of 14 machinisten van de staat die onze lijn kunnen berijden. Het publiek meende zelfs al dat wij door de staat waren overgenomen.
De ontvangsten zijn goed, we hebben een druk goederenvervoer, maar het gaat alles in een bodemloze put. Die bandiet, het was hier een goudmijn en dit had zo kunnen blijven als we ons rollend materieel maar op peil hadden kunnen houden.
Besluiten we dit verhaal met te constateren dat in een boek, gewijd aan de geschiedenis van een spoorwegmaatschappij, zelden of nooit eerder zoveel over een direkteur te vermelden viel.
De jaarverslagen behandelden de zaak dermate kies, dat de hele ‘zaak Nestor’ doodgezwegen werd. Alleen blijkt er in 1913 sprake te zijn van twee (financiële) regimes, het ‘oude’ (tot 1913) en het ‘nieuwe’ (te beginnen met 1913). Het nieuwe régime had onder meer tot taak de onder het oude régime danig in de war geraakte financiën te saneren.
Met betrekking tot de balans per 31 december 1912 vermeldt het verslag over dat jaar:
‘voor een balans is het nodig dat men zijn schulden en zijn bezittingen kent. Wat deze laatste betreft, zij zijn wel bekend, maar omtrent onze schuldenlast tasten wij totaal in het duister. Het is ons derhalve onmogelijk een balans en een verlies- en winstrekening op te stellen.’
Tot goed begrip moge nog dienen dat in de jaren tot en met 1904 een zestal series obligaties a Bfr 500 tot een totaal van ongeveer 14.000 stuks waren uitgegeven ter financiering van uitbreidingen en vernieuwingen op diverse terreinen.
Deze 14.000 obligaties waren rechtens onder goedkeuring van aandeelhouders uitgegeven. Daar kwam dus nu nog de kleinigheid van de rond 40.000 ‘Nestor’ obligaties bij. Dat het financieel (rentebetaling) niet eerder spaak liep kwam door de grove winsten die GT maakte (flink goederenvervoer, slechte lonen en minimaal onderhoud) en, wanneer het toch mis dreigde te gaan, door een volgende uitgifte van valse obligaties die direkt geld in het laadje of beter in de zak van Nestor bracht.
Intussen zal het duidelijk zijn, dat de presentatie van GT ook naar buiten toch niet ieder bevredigde en zo worden er enige malen, onder andere in 1899, in 1905 en natuurlijk in 1912, door de Belgische staat pogingen aangewend om GT te naasten. Wilmart wist deze pogingen om begrijpelijke redenen echter tegen te houden, immers bij doorgaan ervan zouden zijn knoeierijen dadelijk aan het licht zijn gekomen.
Nu leidden deze er toe dat na de krach in oktober 1912 allerlei geruchten over een faillissementsaanvrage de ronde deden.
Op 24 oktober werden deze geruchten door het bestuur met kiem ontkend, integendeel, ‘de dienst wordt voortgezet’.
Wel moest in 1913 surséance van betaling worden aangevraagd, maar deze kon, dankzij de goede ontvangsten, na enige tijd worden opgeheven.
De oorlogsomstandigheden zouden GT echter een tweede dreun geven, waarhij nog kwam dat door dezelfde omstandigheden ook de civielrechterlijke afwikkeling van Nestors machinaties pas in 1922 tot een einde kon worden gebracht. Op 25 november van dat jaar verklaarde het Handelsgerechtshof te Gent GT failliet, omdat het GT verantwoordelijk achtte voor de daden van Nestor Wilmart. Het bestuur hield zijn eindje echter taai vast en ging met aandeelhouders aan de tafel zitten. Men kwam daarbij overeen de bestaande 3400 preferente aandelen in gewone aandelen om te zetten en vervolgens een nieuwe serie van 60.677 preferente aandelen te creëren. De bezitters van ‘regelmatige’ en van ‘onregelmatige’ obligaties zouden deze dan kunnen inwisselen tegen de nieuwe preferente aandelen. Na een wettelijke reserve van 5% zou jaarlijks tenminste een bedrag groot Bfr 300.000 aan de winst onttrokken worden ‘voor den terugkoop. of bij gebrek. voor de uitkering met Bfr 400 der voorkeursaandelen’.
In april 1924 vernietigde het Hof van Appel de uitspraak van het Hande!sgerechtshof, verklaarde het faillissement voor opgeheven en herstelde GT in al zijn rechten.
Toch zou dit alles niet blijken te helpen en zo zien we, na een langdurig lijden, de patiënte op 1 april 1930 overlijden. Het was het beste wat haar kon overkomen. De concessie voor het Belgische gedeelte werd door de staat overgenomen voor Bfr 36 miljoen.
MT kocht die voor het Hollandse gedeelte voor Bfr 3 miljoen.
Het materieel in België werd voor Bfr 6.557.500 en dat in Neder!and voor Bfr
2.042.000 verkocht. Voor voorraden, onder andere steenkool, werd nog eens Bfr 1.063.933 ontvangen.
 

Op 9juli 1930 was met 45.814 stemmen vóór en 232 stemmen tegen ook op papier de liquidatie een feit: de preferente aandelen werden ingelost a Bfr 100 per aandeel en op de gewone aandelen werd een voorlopige uitkering van Bfr 400 netto gedaan.
De liquidatie vond na een bloeiperiode van drie topjaren (over 1929 bedroeg het winstsaldo meer dan Bfr 2.500.000) te juister tijd plaats, want daarna zette een crisis in die maakte dat de- zaken aanmerkelijk slechter gingen lopen.
De op 26 januari 1916 door het Hof van Appel in beslag genomen obligaties en aandelen, totaal 60.000 stuks werden op 31 mel 1927 in een oven verbrand waarmee 2½ uur gemoeid was.
Na zijn vrijlating leidde Nestor een teruggetrokken leven te Houdeng-Gougnies in de buurt van Char!eroi waar hij begin december 1927 op rond 60-jarige leeftijd overleed