Heemkundige Kring Sas van Gent


Van Sluis tot Stad

Een wandeling door het oude Sas van Gent

Wij kunnen er van uitgaan dat de inwoners van Sas in die tijd alleen Rooms-katholiek waren. Sinds jaren stond er ook een kerk of kapel op het Hoge Sas. Desondanks had de bisschop van Gent bepaald dat Rapenburg vanaf het jaar 1610 iedere vier jaar zou worden toegevoegd afwisselend aan de parochies van Zelzate en van Assenede. Deze gang van zaken heeft in ieder geval tot omstreeks 1625 voortgeduurd.
Uit het cijnsregister van 1611/1612 is tot slot nog een voor de geschiedenis van Sas van Gent belangwekkend gegeven naar voren gekomen. Het register maakt melding van de verplichting tot het betalen van cijns door een zekere Isaack Bomble wegens, en ik citeer "dat mijne heere schepenen hem gheconsenteert hebben te maecken en de stellen een Coorenwintmeulene op 't bollewerck van Rapenburgh jeghens St.Albertuspoldere". Ziedaar de eerste melding van een molen te Sas van Gent. Waar nu heeft deze molen gestaan? Om dit vast te stellen zullen wij de mogelijkheden eens aftasten.
Zoals u weet heeft Sas in het verleden meerdere windmolens gehad. Aangezien de molen waarover het hier gaat gesitueerd wordt tegen de St.Albertpolder, die overigens rond diezelfde tijd drooggevallen was, kunnen er twee molens worden uitgesloten, namelijk de molens op de bastions Coehoorn en Oranje, respectievelijk ten oosten en ten zuiden van de stad. Bovendien zijn deze molens naar mijn mening ook van jongere datum. Er blijven dan nog twee molens over, te weten de molen op Generaliteit waarvan, van de achtkantige molenlater gebouwde stenen molen de romp nog altijd bestaat, en een veel minder bekende molen die gestaan heeft bij de Kleine Markt, achter het gedeelte dat nu Brandspuitstraat heet. Voor de molen op Generaliteit is op 24 April 1645 door de Raad van State octrooi verleend tegelijk met de molen op Coehoom. Dit behoeft niet alles te zeggen, ook voor 1645 kan de molen op Generaliteit er al hebben gestaan. Daar echter het Sasse leven gedurende de eerste helft van de 17e eeuw voor een grot gedeelte in de buurt van de Kleine Markt afspeelde en Generaliteit voor zover het al bestond uiterst geïsoleerd lag, gaan mijn gedachten uit naar de vrij onbekende molen bij de Kleine Markt. Er is overigens nog een punt dat in het voordeel spreekt van deze molen, namelijk dat in akten gedateerd tussen 1650 en 1670 gesproken wordt van de zogenaamde "Oude Molen". Het lijkt dus waarschijnlijk dat de oudste molen van Sas tussen 1610 en 1680 gestaan heeft bij de Kleine Markt. Na 1680 wordt de molen niet meer genoemd. Hij zal ten offer gevallen zijn aan de uitbreidingswerken van de vesting, waarvoor, zoals we nog zullen zien, ook een aantal huizen afgebroken werd. De periode 1610 tot 1645 kan worden beschouwd als de tijd, waarin de eerste aanzet werd gedaan tot de overgang van Sas van Gent van een dorp naar een plaats met een meer stedelijk karakter. Het Sasse leven ging zich in die tijd geheel afspelen aan de westzijde van het kanaal. Kleine, verspreid staande huisjes verdwenen en enkele straten met op rij staande huizen kwamen er voor in de plaats. De westzijde van de Tragel of Westkaai kreeg zijn eigen gezicht met grotere stenen panden.  Ook het gebied rond de Kleine Markt en het Spaanse Kwartier (nu de Grootmajoorstraat) kwam tot ontwikkeling en werd bebouwd. In het aantal huizen echter kwam geen verandering; waren er in 1559 al 44 huizen en in 1576 45 in 1639 was dat aantal nog onveranderd.
Pas rond 1645 toen in het gebied rond de Markt huizen gebouwd gingen worden, begon het aantal woningen en daarmee het aantal inwoners van Sas aanzienlijk te stijgen. Doch voor het zover was moest Sas van Gent eerst nog de vernielingen ondergaan, die meestal horen bij een oorlog en een belegering.
Sas van Gent bleef tot het jaar 1644 onder Spaanse heerschappij. De Spaanse bevelhebber. Don
Andrea de Parado, gaf de vesting na een beleg dat vijf weken had geduurd, over aan prins Frederik Hendrik. Tijdens dit beleg, dat duurde van 28 juli tot 5 september 1644, schijnt Sas nogal wat schade opgelopen te hebben.

Zo vermeldt van der Aa in zijn aardrijkskundig woordenboek, dat de al eerder genoemde Don de Parado op 30 Juli 1644 enkele huizen en hoven op Rapenburg, liet afbranden, omdat ze in het schootsveld van zijn geschut stonden. In een transportakte van het huis "De Maagd van Gent" gedateerd 16 april 1648 werd dit pand omschreven als "seecker huijs metten erfe genaampt de Maepht va,n Ghent ter neder geschooten door het belech van sijne hoocheijt". Dit is de enige akte waarin iets dergelijks wordt vermeld.
Wel is er nog een vermelding van dien aard in een in 1647 opgemaakt cijnsregister. Er komt daarin een vermelding voor van een vernield pand. Uit de naam van de eigenaar op dat moment valt te concluderen dat het ging om het huis "Het Gulden Vlies", eveneens op de Westkaaij en wat zuidelijker dan "De Maagd van Gent". In 1644 en 1645 is het inwendige van Sas ingrijpend gewijzigd aangezien in die periode de Markt is aangelegd met de daarop uitkomende straten. Bovendien is toen een aanvang gemaakt met de bebouwing. Als gevolg daarvan is de bevolking van Sas van Gent sterk uitgebreid. Waren in 1639 nog 45 huizen, ruim een eeuw later stonden er in Sas al ongeveer 200 huizen, waarin 250 gezinnen woonden.

Laten wij thans een wandeling maken door Sas van Gent zoals het was tussen 1645 en 1796. Ik stel u voor onze wandeling te beginnen op de "oostzijde van de Tragel" zoals de Oostkade toen heette. De Oostkade is pas ontstaan in 1644 of 1645. Voordien was er uitsluitend bebouwing te vinden aan de westzijde van de Vaart. Aan de overzijde lagen alleen versterkingen. Rond 1645 zijn wijzigingen aangebracht in de loop van de vestingwerken en is men begonnen met het bebouwen van de oostelijke tragel. in de z.g. Karnemelkspolder. Alles overheersend in dit gebied was ongetwijfeld de Nederduits Gereformeerde Kerk. Op 3 februari 1648 verzocht de kerkenraad aan de Staten-Generaal toestemming om een nieuwe kerk te bouwen. Het oorspronkelijke Kerkxken of cappelleken, stond op het Hooge Sas van Gent en was daar waarschijnlijk al gedurende de 16e eeuw of door de Gentenaars of door de Spanjaarden gesticht ten behoeve van de ambtenaren en schippers, of voor de Spaanse bezetting. Hoe dan ook. in 1648 was het oorspronkelijke kerkje blijkbaar te klein of volgens van der Aa in zijn aardrijkskundig woordenboek, te bouwvallig geworden. Van der Aa vermeldt verder dat het Oude Kerkje in verband met de bouwvalligheid met vergunning van de Raad van State werd afgebroken om plaats te maken voor een "drilveld". Nu zouden we zeggen een exercitieplaats. Al op 7 februari 1648 werd toestemming gegeven voor de bouw. Hoewel werd verzocht om de nieuwe kerk te bouwen in het lage Sas van Gent, dus aan de westzijde van de Vaart, besloten de prins van Oranje en de gecommitteerden der Staten Generaal om de kerk te bouwen aan de overzijde, in de buurt van de plaats waar een aantal burgers dat zich kort te voren te Sas van Gent had gevestigd een rij huizen had laten bouwen. Op 23 juli 1648 Is morgens om tien uur werd de eerste steen voor de nieuwe kerk gelegd. Door beslommeringen en moeilijkheden van allerlei aard zou de bouw van de kerk tien jaar duren. Caland in zijn geschiedenis van de Hervormde Gemeente van Sas van Gent besteedt niet minder dan 30 bladzijden aan de perikelen tijdens de bouw. De bouwperiode kenmerkte zich overigens door een doorlopend gebrek aan voldoende financiële middelen voor de bouw. Wat dat betreft is er dus sinds die tijd weinig veranderd. Het kerkgebouw was een z.g. kruiskerk met een koepelvormige zoldering. Op het kerkgebouw prijkte een koepelvormig torentje dat was voorzien van een slaguurwerk. In 1747 werd de kerk in brand geschoten en gedeeltelijk verwoest tijdens de belegering door de Fransen. Enkele jaren later werd zij hersteld en was in 1752 weer in haar oude luister hersteld en werd zij op 17 september van dat jaar weer in gebruik genomen. Op de avond van de 3e juli 1896 werd de kerk tijdens een onweer door de bliksem getroffen en vloog als gevolg daarvan in brand. Door de brand werd het kerkgebouw geheel verwoest en werd niet in dezelfde vorm weer opgebouwd. Er voor in de plaats kwam een eenvoudig kerkgebouw een zoals Caland het omschrijft "nietig exemplaar". Naast de kerk was het huis "Den Ancker" gelegen. Dit huis was in 1649 gebouwd door Alexander Feris. Met het noemen van deze naam hebben we een belangrijke figuur te pakken op het gebied van Sas halverwege de 17e eeuw. Deze Feris was soldaat. Hij had de functie van kanonnier. Vanaf 1645 was hij uitermate actief op het gebied van de woningbouw. Van 1645 tot Omstreeks 1650 heeft hij enkele tientallen panden gebouwd, zowel aan de oostzijde van de Vaart als in het westelijke deel van Sas het lage Sas van Gent. Zoals gezegd, het huis "Den Ancker" soms ook "Het Swart Ancker" genaamd werd gebouwd in 1649. Het heeft als woonhuis gediend tot het jaar 1750. Voor 1705 tevens als brouwerij. In dat jaar werd het pand als gevolg van een resolutie van de Raad van State van 21 november 1750 bestemd om te worden ingericht tot kosterswoning en tijdelijk zo lang de kerk niet was hersteld, tot ruimte waar godsdienstoefeningen konden worden gehouden. Daartoe werd het huis op 16 november 1750 door de overheid aangekocht van de toenmalige eigenaar, de wijnkoopman David de Reus. Het naastgelegen pand, zuidelijk van het voorgaande was eveneens in 1649 door Alexander Feris gebouwd. Ik heb in de archieven geen vermelding van een eventuele naam van dit pand gevonden.
De geschiedenis van het volgende pand, gelegen op de noordelijke hoek van de straat eertijds Ooststraat geheten, tegenwoordig Kerkstraat genaamd, begint op 8 maart 1681 wanneer Jan van Evelingen, van beroep mr. timmerman, een z.g. "ledig erft koopt van de schepen Johan de Heijde". Tevoren op 5 oktober 1680 was van Evelingen door burgemeester en schepenen een bouwvergunning verleend. De erfgenamen van Jan van Evelingen, de echtelieden Jan Boekhorst en Beatrice Gregorius hebben er rond 1690 een boekweitmolen in gevestigd. Later wordt er gesproken over een "chocolademolen" en nog later aan het eind van de 18e eeuw van een gort- en boekweitmolen. Namen welke ik ben tegengekomen zijn "De Hollandsche Boekweijdmolen" in 1715 en "De Grutmoole" in 1725. We lopen de boekweitmolen voorbij en gaan linksaf de al genoemde Ooststraat of Oostpoortstraat in (thans Kerkstraat). Hoe moeten wij ons deze Ooststraat voorstellen? Welnu, ik ga er van uit dat het hier gaat om een tamelijk breed onverhard pad dat slechte enkele tientallen meters lang was en dood liep tegen de wallen. In de 17e eeuw was aan het eind van de Ooststraat de Oostpoort gesitueerd. Uit de stukken uit 1706 blijkt dat deze Oostpoort in dat jaar al was verdwenen en was verplaatst naar het bastion Vassy, dus wat noordelijker, in de buurt van het Hospitaal. In de Ooststraat vond men het z.g."Kerkepad" en het gereformeerde Kerkhof. Voordat het kerkhof was aangelegd stond er daar een aantal bomen. In de Ooststraat stonden ook enkele huisjes en lagen enkele hoven. Een van de huisjes stond naast de kerk bij de plaats waar de Oostpoort had gestaan. Er tegenover stonden nog enkele woningen waaronder een die de naam "De Croon" had. Tevens stond daar een gebouw of gebouwtje van de Admiraliteit van Zeeland. Dit gebouwtje, werd ook Comptoir genoemd. Op de wallen achter de kerk. op het bastion Coehoom. stond een van de korenwindmolens die Sas van Gent eertijds rijk was. Deze molen dateerde waarschijnlijk van omstreeks 1645. In ieder geval is het octrooi voor de molen door de Raad van State verleend op 24 april 1645. De molen op Coehoom werd omschreven als "een staakmolen, sijnde een bannalen of dwangmolen". De term "staakmolen" was een Vlaams synoniem voor "standerdmolen", een van de oudst bekende molentypen. Het eigendomsrecht van deze molen, en die van de molen op Generaliteit (waarover later meer), was vrij ingewikkeld. Tot 1750 hadden verscheidene personen helften, kwarten en nog kleinere gedeelten van het eigendomsrecht in handen.
Op 5 oktober 1750 kwam de molen geheel in het bezit van de Sasse oud-burgemeester en notaris Samuel Dupont. Deze verpachtte hem aan de molenaar Joan George Muller. De laatste eigenaars waren Christoffel de Pauw en zijn echtgenote Carolina Beckx. De Pauw kocht de molen op 30 maart 1778 uit de boedel van de kort tevoren overleden Dupont. De koopprijs was 6550 gulden. Op het einde van de 18e eeuw is de molen op last van de gouverneur afgebroken. Achter de huizenrij van de Oostkaaij strekken zich verscheidene hoven en erven uit. Dit complex werd ten oosten en ten zuiden begrensd door 's lands wallen en vanouds door een aantal barakken, de z.g. Constapelsbarakken en het nieuwe soldatenkwartier. Keren we terug naar de Oostkaaij. Het eerste huis dat we tegenkomen is dat op de zuidelijke hoek van de Ooststraat en de Oostkaaij. Dit huis droeg vanouds de naam "De Vijffhoek" en was in 1650 gebouwd door Alexander Feris. In de tweede helft van de 17e eeuw was er een brouwerij gevestigd. Brouwer was Bastiaen van Pauteghem, koopman en later schepen te Vlissingen. Op 16 augustus 1681 verkocht hij de brouwerij, met de ketels, knijpen, koelbacken. vaten, vatenstellingen enz. aan de kinderen Meeussen. Van die tijd af lijkt het weer een gewoon huis te zijn geweest. In het naastgelegen huis was in 1695 een "coffyhuijs" gevestigd. Het is merkwaardig dat bijna geen van de huizen aan de Oostkaaij, hoewel toch moet worden aangenomen dat het om sierlijke, soms zelfs voorname huizen ging, met een naam werden aangeduid. Althans in de registers worden bijna geen namen genoemd. Buiten de al genoemde panden "Den Ancker", "De Gentmolen" en "De Vijffhoek" is er nog een naam bekend, te weten "De Hertog van Marlborough". tegenover de ophaalbrug. Dit pand was, in 1648. eveneens gebouwd door Alexander Feris. Gemiddeld was er aan de Oostkaaij tussen de Ooststraat en de Wallen sprake van 15 tot 17 huizen. Dat dit wel eens verschilde kwam, omdat wel eens panden werden samengevoegd en soms later weer werden ontkoppeld. Wat voor mensen waren nu de bewoners van de Oostkaaij?
Drie groepen vallen op:
a) Militairen: voornamelijk tussen 1650 en 1700.
b) Ambtenaren van de admiraliteit en convoijen en licenten: Zij dienden blijkbaar dicht bij het gebouw van de Admiraliteit te wonen.
c) Predikanten - dit heeft wellicht ook te maken met het feit dat de kerk aan de Oostkaaij stond.
Van deze aan de Oostkaaij gewoond hebbende predikanten, of zoals ze toen werden genoemd "Bedienaer des Goddelijcken Woorts" kunnen o.a. genoemd worden: Franciscus Swancke. Baldewinus de Kousemaker, Theodorus de Kemp. Ook enkele predikanten van de Waalse gemeente hebben er gewoond en uiteraard diverse schepenen.

Het zou te ver voeren om ieder huis met zijn bewoners afzonderlijk te beschrijven. Daarom stel ik u voor onze wandeling door het Oude Sas voort te zetten en ons naar de Westkaaij te begeven. Gedurende de 17e en 18e eeuw deed men dit via de dubbele ophaalbrug welke de twee oevers met elkaar verbond. Staande op deze ophaalbrug moet de haven van Sas van Gent een schitterende aanblik geboden hebben met aan beide zijden rijen geschoren lindebomen en daarachter de fraaie, soms zelfs voorname huizen. Vroegere beschrijvers van Sas van Gent laten zich in ieder geval lovend uit over deze aanblik. De houten ophaalbrug is in 1826 tegelijk met de Stadspoorten afgebroken. Zij werd vervangen door een houten draaibrug welke werd gebouwd ter hoogte van de Ooststraat (richting Markt). We bewaren de Westkaaij tot straks en zullen eerst door de Gentsestraat en de Zuidstraat naar de Markt gaan. Bij het oversteken van de Westkaaij naar de Gentsestraat kon men naar links kijkend, dus in zuidelijke richting, een van de drie stadspoorten, de Gentsche Poort ook Boheemsche Poort genoemd, met de bijbehorende wachthuizen zien. Deze poort is in 1826 afgebroken. Wat meer westelijk, op het bastion Oranje, stond eertijds een van de vier korenwindmolens die Sas rijk was. Deze molen is waarschijnlijk gebouwd in 1649 of 1650. In die periode luidt de omschrijving "De nieuwe meulen bij de Boheemsche Poorte". Ook daarna is hij "De nieuwe molen" blijven heten. Het jongste gegeven betreffende het eigendom van deze molen dateert van 1682. Daarna is er geen vermelding meer in de archieven. Mogelijk is ook deze molen op het einde van de 17e eeuw tijdens de werkzaamheden aan de wallen, die toen hun definitieve vorm kregen, afgebroken. De zuidelijke kant van de Gentsestraat werd bebouwd rond het jaar 1711. Het was voornamelijk de timmerman Marten de Koster die daar bouwactiviteiten ontplooide. Tot ongeveer 1711 werd de straat als Gentsestraat aangeduid. Ongeveer van dat jaar af kwam in verband met de bouw van nieuwe huizen de naam Nieuwstraat in zwang. Incidenteel samen met de Zuidstraat, ook Molenstraat - naar de molen op het bastion Oranje. De noordzijde van de Gentsestraat bestond uit militaire barakken, waar o.a."s lands ingenieur" zijn kantoor hield.
Op de zuidelijke hoek van de Gentse- of Nieuwstraat bij de Boheemse Poort, op de plaats waar nu Hotel Café Restaurant de la Bourse staat, werd rond het jaar 1700 een huis en brouwerij gebouwd. Eerste eigenaar was de wijnkoopman Adriaan Depree. Hij gaf aan dit pand de naam "De Dry Brillen". De bestemming als brouwerij is niet erg lang blijven bestaan; Depree heeft al voor 1720 het pand verbouwd tot twee "woningen; Zo is het ook op 26 september 1724 verkocht aan de volgende eigenaar Gerard van den Berge. In de loop van de 18e eeuw is het pand in het bezit gekomen van de koopman in wijnen Pieter Snoek die er een woon- en pakhuis van maakte, mogelijk voor de opslag van wijnen. Aan het begin van de Franse tijd was het pand eigendom van de burgemeester van Westdorpe, Johannes Huijsman.
Het pand "De Dry Brillen" stond zoals dat heette "ten voorhoofde aan de westzijde van de Kaay" en behoorde dus eigenlijk niet tot de panden in de Nieuwstraat. Gemakshalve echter heb ik het nu al besproken. Het eerste pand in de Gentse- of Nieuwstraat stond dus, en dat is ook nu nog onveranderd, in feite achter "De Dry Brillen". Dit pand droeg, vanaf ongeveer 1750 de naam "De Dry Gekroonde Wittebrooden" en was zoals de naam aangeeft vanaf die tijd als bakkerij in gebruik met als eigenaar - zeer toepasselijk - Comelis de Bakker. Ongeveer op de plaats waar het pand "De Dry Brillen" werd gebouwd had tevoren al een ander pand gestaan. Het was eigendom van Cornelis Rutten die in Rotterdam woonde en droeg waarschijnlijk door zijn wat afgezonderde ligging in het Sas van Gent van toen - de naam "Het Eijnde van de Weerelt". Het pand is al voor 1685 afgebroken. Zoals gezegd was de eerste eigenaar van "De Drij Brillen" Adriaen Depree. Deze Depree was lid van een nogal ruige familie. Wanneer men de registers van de vierschaar over de periode 1690 - 1710 erop na slaat komen de Gebroeders Adriaan en Jacob Depree en hun moeder Elisabeth Aandijck, weduwe van Jacob Depree regelmatig terug. Een aardig voorbeeld ter illustratie. Tijdens een zitting van de vierschaar van 24 oktober 1695 werd verklaard dat de gebroeders Depree "op den 21en julij 1695 des avonds tusschen negen en thien uijren voor den deur van den heer Burgemeester Niclaes Pezijn, zich hebben aangestelt en ongemeen groot gewelt ende insolentie. met stampen op den kelderdeur, en roupen compter uijt jou beesten en donderden cannalje iek salje met het mes door je eerm douwen ende veele anderen injuriensen scheltwoorden", enz.. Jacob de Pree heeft het uiteindelijk zo bont gemaakt dat hij in 1707 voor tien jaar werd verbannen. Het gedrag van moeder en zoons Depree werkte blijkbaar aanstekelijk op hun dienstmeisjes. Zo bekende op 10 januari 1702 Pieternlla Rogiers, gewezen dienstmeisje van Jacobus Depree dat zij verschillende dingen had ontvreemd zoals een scheermes, vier flessen, zes neusdoeken, twee kinderhemden en nog een aantal andere zaken. De aanklager eiste tegen haar geseling en levenslange verbanning. De vierschaar vonniste minder zwaar, vier jaar verbanning. In 1706 is er een ander dienstmeisje, Josina Maarschalck geheten, door de vierschaar veroordeeld.
Het pand was evenals de twee aan de westzijde belendende panden gebouwd rond 1710. Nog meer westelijk stonden een drietal panden, dat in de periode eind 1711 - begin 1712 waren gebouwd door de al genoemde timmerman Marten de Koster. Het middelste van deze drie panden heette: "De Goude Poort'. Het pand op de hoek van de Gentse- of Nieuwstraat en het z.g. dwarsstraatje tussen de Gentsestraat en het Steenpat - de huidige Schoolstraat - was gedurende de 18e eeuw een tijdlang eigendom van de Stads- en Medicine-doctoor Johannes Carolus Otto von Roth. In dit pand is thans een bloemenzaak gevestigd.
Aan de overzijde van dit dwarsstraatje stond de landsschool of de Nederduitse school. Gedurende de 18e eeuw was daar de schoolmeester Jan Willem Rosier lange tijd heer en meester. Achter de school lag een aantal militaire barakken, de z.g. lange barakken. Naast de school stond de "gemeene lands-stal. tot 1710 was deze stal staatseigendom. In dat jaar is zij in particuliere handen overgegaan. Bij een verkoop in 1727 luidde de omschrijving "Koeijstal".

Hiermede zijn wij aangeland in de Zuidstraat. Officieel-luidde de naam Zuidstraat van de Markt. Deze benaming werd echter afwisselend gebruikt met de naam Molen- of Meulenstraat in verband met de situering van de straat in de richting van de Molen op het bastion Oranje. Welke panden stonden er in de Zuidstraat?  Welnu, gaande naar de Markt, aan de linkerzijde een twaalftal vrij eenvoudige en kleine woningen. In de 18e eeuw was er een herberg ongeveer halverwege de straat. De naam van de herberg was: "Den Olyfant". Vanaf 1789 echter luidde de naam "De Maagd van Gent", gegeven door de nieuwe eigenaar Ludovicus Bonquin. De rechterzijde van de Zuidstraat was een allegaartje. Zo komen we tegen:
ZuidstraatOp de hoek van de Gentsestraat en de Zuidstraat een huis, in de 18e eeuw lange tijd eigendom van de Nederduite Gereformeerde gemeente als het "Armenhuijs van de Nederduitsche Dyaconie". Daarnaast, dus noordelijk het pand genaamd "Het Seepaerdt" waarschijnlijk gebouwd in 1646 bouwer Alexander Feris. Dit werd incidenteel ook beschreven als boerderij. Vervolgens weer enkele huizen, waaronder de panden genaamd "Het Witte Cruijs" alsmede "De Croon". Noordelijk hiervan het pand "Het Swaentie". Bouwer van dit pand was wederom Alexander Feris. En tenslotte, tegen de achterzijde van de huizen aan de Markt, een tweetal pakhuizen. Aanvankelijk in de 17e eeuw - waren dit enkele woningen. In het begin van de 18e eeuw zijn deze verbouwd tot een mouterij behorend tot de brouwerij "De Roos' op de Westkaay waarover later meer. Nadien is de eigendom van de mouterij overgegaan naar de brouwerij "De Peer" eveneens aan de Westkaay. Na 1770 is er sprake van een tweetal pakhuizen. Daarmede zijn we aangekomen op de Markt. Zij werd ook omschreven als het "Quartier" of de "Nieuwe Marckt". Beide benamingen werden gedurende de 17e eeuw gebruikt. Later wordt ook gesproken van "Groote Marckt". Het komt mij voor dat deze Markt die mét de daarop uitkomende straten in de jaren 1644 en 1645 is aangelegd zich in de loop van de vorige eeuwen tot een fraai en bovenal rustig middelpunt van Sas ontwikkeld heeft, gelegen op enige afstand van de bedrijvigheid van de Kaay en de Sluizen.  Ik zal thans wat meer van de Markt en enkele daarop uitkomende straten vertellen. Gemakshalve neem ik de voormalige Weststraat van de Markt en de Ooststraat van de Markt tegelijk mee. We vatten aldus de draad van onze wandeling door het 17e en 18e eeuwse Sas van Gent weer op en komen vanuit de Zuidstraat op de Markt. We zien daar allereerst als middelpunt de oude pomp. Wat er met deze fraaie pomp in onze tijd gebeurd is, is de meeste van ons wel bekend, dacht ik.
Aan de Zuidzijde van de Markt stonden aan weerszijden van de Zuidstraat elk een drietal huizen.
In de Zuidoosthoek waren dat, op de hoek het huis "Den Ouden Bos". De eerste eigenaar was Hendrick Jansen de Cock, van beroep "cuckbacker". Onder de latere bewoners zien we vanaf februari 1683 de chirurgijn, Pieter van Kersbeecke en later diens zoon Jan van Kersbeecke, eveneens chirurgijn.
Daarnaast het pand "De Hollandsche Tuijn", gebouwd in 1645 in opdracht van Joos Maurichts. burgemeester van Biervliet. Van 1720 tot 1726 werd dit pand aangeduid als "De Hollander", van het derde huis in dit rijtje heb ik geen naam gevonden. Het zal waarschijnlijk een winkelpandje geweest zijn of althans een pandje waarin nering gedreven werd. getuige enkele van de bewoners te weten de vleeshouwer Joost Saman rond 1680, alsmede Jacob de Vos die glazenmaker was rond 1685. De panden aan de Oostzijde - zuidelijke van de Ooststraat droegen als naam "De Parel" (het noordelijke van de twee) en "Den Princen van Orangrien". Aan de andere - de westelijke zijde van de Zuidstraat - allereerst op de hoek het pand "De Roode Leeuw", wederom een schepping van Alexpnder Feris. Daarnaast stond een tweetal huizen die niet met een naam werden aangeduid. Precies in de zuidwesthoek ven de markt lag de ingang tot een grote tuin met zomerhuis. In de 18e eeuw ook beschreven als moeshof of 'fruijthoff'. Het eigendom was voorbehouden aan vooraanstaande Sassenaars. Onder de eigenaren in de 18e eeuw ziet men dan ook een keur van Sasse notabelen zoals Laurens Schalk, Herman Brouwer, Livinus Steenput. Samuel Dupont en anderen, allen schepenen, notarissen en dat soort mensen. Het volgende pand droeg in de 17e eeuw de naam "De Brandewijnketel" en zal dus mogelijk een herberg geweest zijn. Na 1730 wordt in de registers vermeld dat het gaat om een huis "geapproprieert tot een coffij- molen". Deze molen werd gedreven door de molenaar Joan George Muller, een Duitser" die in die tijd ook de molenaar was op de molens Generaliteit en Cóehoom.

Vervolgens een pand, dat in 1645 werd gebouwd door de koster Jan van Daelen, en dat aanvankelijk eveneens de naam droeg van "De Brandewijnketel". In 1665 is dit gewijzigd in "De Drie Brandewijnketels". Later is deze aanduiding, weer veranderd in "De Drie Croonen". Gezien de benamingen zou ook hier sprake kunnen zijn van een herberg. Vervolgens op de hoek van de Weststraat het pand "De Florentijnse Lelie".