Heemkundige Kring Sas van Gent


Zo speelden wij in

Wat speelde de jeugd vroeger aan spelletjes?

"Schippertje mak overvoare”

Dit spel werd gespeeld met een aantal kinderen waarvan er 1 aan de ene zijde van de straat stond en de overigen aan de andere zijde, wel op de rand van het trottoir. Bij het begin werd een versje gezongen waarvan de tekst was:
- Schippertje mak overvâore, jâo of nee
- Moen ik dan veel held betâole jâo of nee
- Oe????
Die ene wrong zich in allerlei bochten om het de aan de overzijde staande kinderen zo moeilijk mogelijk te maken om naar de overzijde van de straat te gaan waar die ene stond. Wie het niet goed deed werd gemaand en was vervolgens aan de beurt om in het volgende spel het voorbeeld te zijn.

"Inkele."

Bij dit spel moet een figuur op de grond getekend worden bestaande uit 9 rechthoeken en 1 cirkel welke in 2 helften is gedeeld, een zogenaamde hel en hemel en alles was genummerd.
Met een houten blokje moet men, al hinkelend, het figuur doorlopen en steeds het blokje met de voet vooruitduwen. Eerst moet het blokje in de met 1 genummerde rechthoek worden geworpen, echter zonder een lijn te raken. Dan over het eerste vak springen op één voet en oplopend alles afwerken. Bij de dubbele rechthoeken mochten de twee voeten worden gebruikt. Op de terugweg hinkelend alles afwerken en dan zodanig achter het blokje proberen te staan dat het al hinkelend uit het vierkant werd geduwd zonder op een lijn te blijven liggen. Dan het blokje in het 2e vierkant en zo verder tot alles is doorlopen. Als het parcours foutloos is doorlopen is men winnaar. Als men gestrand is mag men bij z'n volgende beurt op de gestrande plaats verder gaan.

Dit spel wordt tegenwoordig nog gespeeld maar het bestaat al lang.

"Stêke."

Met uit aarde gebakken knikkers 'eentjes' wordt dit spel gespeeld. Een speler die de gok wilt wagen zijn voorraad te verhogen gaat op de grond zitten met de benen wijduit om de wegspringende knikkers bijeen te houden. Een variërend aantal wordt licht de grond ingedrukt om goed te kunnen blijven liggen. Naarmate het aantal ingezette eenheden wordt de afstand groter. Diegenen welke zeker van zichzelf zijn proberen met hun voorraad de 'gezette' knikkers van hun plaats te 'stekken' en bij succes mag de 'stekker' de ingezette knikkers behouden tezamen met de knikker waarmee men geworpen heeft. Vanwege de kwaliteit van de 'eentjes' werden die wel eens kapot gegooid met alle narigheden vandien.

"Tikje mee de pêrde."

Vroeger werd er geklost, het tegenwoordige punniken. Men ging er prat op uit veel verschillende restjes wol een zo lang mogelijk koord te maken. Dit koord werd ook gebruikt om 'tikje mee de pêrde' te spelen, maar ook touw werd gebruikt. Nu een kleine uitleg.
Er was een paard , een menner en een leidraad waarmee het paard werd omgord. Er waren verschillende koppels maar één moest er op een honk blijven staan om de anderen de gelegenheid te geven zich uit de voeten te maken. De bedoeling was nu dat de menner die op het honk had gestaan tezamen met het paard een achtervolging ging inzetten en probeerden een andere menner aan te tikken die op zijn beurt weer een ander aan moest tikken. Er werd getracht geheimhouding te bewaren wie het achtervolgende koppel was om het aantrekkelijk te maken. Wel was er tevoren bepaald tot hoever men mocht lopen. Het spel duurde tot men het beu was.

"Landverovertje."

Op hard aangetrapt zand werd met een mes een vierkant getekend en in twee helften gedeeld. In de regel kwam het 'kleimèsje' van moeder er aan te pas. De meer grotere jongens hadden al een eigen mes.
Getost werd wie er mocht beginnen. Hij, omdat het meer een spel vor jongens was, probeerde zijn mes in de grond staande in het deel van zijn tegenstander te gooien en dan in de lijn van het lemmet een streep te trekken. Dan was het aan de tegenstander de beurt om te kiezen welk deel hij wilde overhouden. Dan het mes in het overgebleven deel. Als het mes viel of het eind van het heft niet meer dan 2 plat liggende vingers van de grond stond mocht de tegenstander zijn geluk proberen. Als het land van de tegenstander op was, was de oorlog gedaan.

"Oepullu."

Bij Bram wier gekeke of jun oud fietswiel mee zonder speke kon krijge. Je matriaole atjal bijje tis te zege: un stokje ofun endje rond ijzer. " Wa moejèn ventje " vroeg Bram en na daje ut gevraogd at kwam tie mee zo'n wiel af. Dierekt de straot op en maor laweit maoke meeta ting
over de kallesije. Soms wierter un wetstrijt houwe wie datartst kon. Tende asum kwam ju trug
op de plek waor ju was vertrokke.
Dur waore ook jongus die adde un schôanen oepel, een van rond ijzer. Older vaoder werkte op
tstijselkot. Da moesje doen mee un stukje ijzer waor un speesjaal aokje nanzat.
Soms kwamtienoepel wel is terecht waor tie nie moest zijn en tan maoktejewel da ju weg
kwam.

"Kiejéjabal."

Kiejejabal, kiejejabal, wie heeft de bal.
Die mooie bal van goud
........ en verder???

Een meisje of een jongen stond voor een groepje medespelers die op een rij stonden. Dat
meisje of die jongen stond met de rug naar de overigen en gooide een bal, zonder te zien waar
hij terecht kwam, over haar/zijn schouders.
De kinderen stonden dan dicht tegen elkaar met de armen op de rug waarvan één met de bal in
z'n of haar handen. Dan riepen ze in koor "Kiejéjabal". De eenling keerde zich om en moest
raden wie de bal in de handen had. Had zij/hij het juist mocht zij/hij nog een keer, zoniet moest
diegene die de bal in de handen had het spel verder spelen.
Waarschijnlijk is de kreet Kiejéjabal afkomstig uit het trans " Qui aie la balle ".


"Krie in de ronde."

Dit spelletje is wel moeilijk uit te leggen. Met de volgende tekening zal het misschien iets gemakkelijker zijn het te begrijpen
Een speler (S) werd bij lot aangewezen om in cirkel A in de rondte te lopen. De rest van de deelnemers moest op lijn B plaats nemen, met één voet op die lijn. De bedoeling was dat S de personen op lijn B van hun plaats kon krijgen hetzij door schijnbewegingen of door uit de cirkel te komen en hun na te zitten tot lijn C. Door een van hen aan te raken kon deze niet aan het verdere spel deelnemen. Zo tot alle deelnemers van lijn B waren "aangetikt".
De persoon S liep in de rondte en mocht er niet uitkomen met beide voeten. Hij mocht wel schijnbewegingen maken doch met één voet op de grond binnen de cirkel. Die schijnbewegingen konden leiden tot het verlaten van de plaats of het contact met lijn B verliezen door de deelnemers op die lijn


 

"Bokje springe."

Dit spel was onderhevig aan vele variaties. Het meest gebruikelijke soort was dat een kind met het lichaam gebogen ging staan en dan moesten de andere kinderen erover heen zien te springen met beide handen als afzet op de rug van de 'staander'.
Dan was er nog b.v. op schoolplein de variatie dat verschillende kinderen achter elkaar stonden zodat de springers een aantal na elkaar moesten overspringen die een klein eindje van elkaar stonden. Zo werd ook vaak met een groep een toertje in 't Sas gemaakt. Ook op het schoolplein werd één jongen met z'n rug tegen de muur geplaatst en daartegen een of meer jongens in gebogen houding. Dan moesten klaarstaande jongens, wier aantal groter was dan de plaats die beschikbaar was op de ruggen van de gebogen staande kinderen, een na een op de rij ruggen zien te springen. Dit ging vaak gepaard met veel narigheden en ruzies. Er zullen beslist nog andere varianten zijn. Zet ze op papier en geef ze door.

"Bêletjetrêke."

Deze vorm van amusement was voor de lijdende partij beslist geen lolletje. Het werd toch nogal veel gedaan. Zo konden kinderen, niet de braafste, soms een hele morgen door Sas 'kattekwaad' uit halen. Ook gebeurde het wel dat andere kinderen vertelden aan diegene die kwam opendoen wie het geweest was. Dit verraad brak dan enige dagen later wel op, thuis.

"Tolle en Kappe."

Dit was een bijzonder mooie tak van kinderamusement. Het werd gespeeld met een houten ding dat tol werd genoemd. Een klein schetsje voor alle duidelijkheid. Ook een touw, maar dan niet een gewone nee... een speciale in elkaar gevlochten, hoorde tot de gebruiksattributen. Aan de onderzijde zat een ijzeren pin. In verschillende kleuren werden ze op de markt gebracht. De bedoeling was dat de 'tol' middels door de touw te zijn omwonden door weggooien en de touw naar je toe te halen draaiende op de grond te krijgen. Bij 'kappen' was de tol groter en werd door een kapbeweging op de grond gegooid doch ook door omwinding van de touw. Aan het eind van de touw zat een rubber afsluitringetje van een bierflesje wat tussen de vingers als stop van de touw dienst deed. Sommigen, zij die goed konden mikken, 'kapten' andere kinderen hun tol in stukken. De 'kaptollen', als alles goed ging, konden een geluid maken als een bromtol.
Niet te vergeten, het begin van de touw werd altijd eerst goed met speeksel nat gemaakt als hechting bij het opwinden.


"Zaddoek lêge."

Zaddoek lêghe, niemand zèghe
Kukeleku zeej onzen aon
Twee paor schoene nènik an
Een van stoten een van leer
Waor leg ik mun zaddoek neer
( Dit is alle bekende tekst )
Zo begon een spel waarbij de deelnemers in een kring stonden en een erbuiten die een zakdoek
in zijn of haar hand had. Zij of hij moest die zakdoek achter iemand uit de kring leggen terwijl iedereen het liedje zong. Als de 'rondloper/ster' voorbij was gelopen moest je achterom op de grond kijken en als de zakdoek achter je lag moest je hem oppakken en de 'legger' achternazitten tot je haar/hem kon aantikken, niet verder dan de plaats waar jezelf had gestaan.. Als het gelukt was moest die persoon op jou plaats staan en kon jij verder spelen door de zakdoek bij iemand anders te leggen. Als het niet gelukt was herbegon het spel met dezelfde loper/ster.

"Alle veugels vliege."

Op de rand van de stoep stond een aantal kinderen en midden op de straat, wat toen nog kon, stond een kind. Die moest de kinderen zien te misleiden. Dat ging als volgt:
Het kind dat midden in de straat stond riep "Alle veugels vliege", waarop de andere kinderen een vliegende beweging met de armen moesten maken. Ook werden voorwerpen genoemd die niet kunnen vliegen en zij die dan met hun armen een vliegende beweging maakten waren 'af en moesten wachten tot het spel klaar was.

"Vangertje."

Dit spelletje werd het meest op het schoolplein gespeeld. Twee kinderen gaven elkaar de beide handen en mochten niet meer loslaten. Dan probeerden zij diegenen die aan het spel deelnamen achterna te zitten en binnenin de kring te krijgen door hun armen over de achternagezetene te brengen, let wel geheel erover. Naarmate de pogingen gelukten verliep het spel.

"Witte zwaone, zwarte zwaone."

Witte zwaone, zwarte zwaone
Wie gaater mee naor ingland vaore
Ingland is geslote
De sleutel is gebroke
Is tertan geen smid in tland
Die de sleutel maoke kan
Kruip dóre, kruip dóre
Van achtere naor vore
Wie tlaoste is gebóóóóöre.

Als alles goed is bewaard gebleven is dit het liedje dat bij het spel werd gezongen.
Twee kinderen zongen dit liedje en moesten elkaars handen vasthouden doch een boog maken
waaronder de overige kinderen, elkaar aan een hand vast houdend, gebukt moesten lopen.
Het liedje werd gezongen en zolang 'gebóóóó... re ' duurde zolang liepen de kinderen er onder
door. Dan stopte het koppel het gezang en brachten hun armen over een bepaald kind
Dat kind was dan ook weer 'af. De kinderen die onder de gebogen handen liepen mochten zich
wel in houdingen wringen waardoor zij niet konden worden gevangen door het koppel.
Als de boog van het koppel werd verbroken verviel alle recht op iemand te kunnen 'vangen'.
Lichamelijk letsel was niet uitgesloten.

"Trefbal."

Hierbij werd een groot vak in twee gelijke delen gemaakt. Een groep in elk vak. Een bal was het voornaamste spelattribuut. Zoals bij vele wedstrijden werd bij het begin ook getost. De bedoeling was dat die ploeg welke moest beginnen de tegenstander op het lichaam kon raken, deze mocht wel afweren doch enkel met de handen. De persoon welke geraakt was moest achter het vak van de tegenstander gaan staan. Deze konden de ballen halen die niets geraakt hadden en konden door over en weer gooien naar elkaar een tegenstander het spel zuur maken. Als alle tegenstanders uit het vak waren aangegooid was er dus een winnende ploeg.

"Aloetje.”

Gezien de verscheidenheid aan uitleg is het beter hierover de opinie van de lezers te vragen. Aloetje, een franse oorsprong, is een alternatief voor verstoppertje. "Aloe" werd in het spel geroepen maar op welk moment dit gebeurde is aan vele soorten uitleg onderhevig. Daarom willen die lezers die een goede uitleg of een uitleg zoals zij het speelden dit kenbaar maken via het web zodat later een definitieve uitleg kan worden geregistreerd.
Dank bij voorbaat voor de mogelijk vele soorten van uitleg.

Ook was er een spel waarbij kinderen elkaars hand vasthouden. De laatse bleef staan en de anderen die het lint vormden liepen er in een steeds groter wordende kring omheen (zoals iets dat opgerold wordt). Daarbij werd een liedje gezongen, iets van " De boom wor altmaor groter". Zijn er lezers die een goede uitleg kunnen geven.?? Laat iets weten.

Wie het spelletje " Wie in Januari geboren is, sta op " goed kan omschrijven mag niet verzuimen dit op papier te zetten en ook doorzenden.
Dank bij voorbaat voor de inzending.-

Onze bonze sabernellie, sabernellie tieralo =
dit werd gezongen maar helaas bij welk spelletje dit gebeurde is onbekend.
Gedacht wordt aan touwtjespringen
Ook hier graag medewerking.

Jan kwam thuis om een boterham te vragen Moeder was niet thuis. Vader was niet thuis
Piep zei de muis in ’t voooooooooooorhuis
Zijn de woorden uit een spelletje. Een titel en omschrijving wordt op prijs gesteld.

“Knikkere in tputje.”

Aantal deelnemers: geen beperking. In ieder geval 1 tegen 1, 2 tegen 2, 3 tegen 3, enz. ledere deelnemer heeft één glazen knikker. Terrein: Harde aangestampte grond.

Omschrijving:
Men trekke een streep op de grond en op een afstand van 4 tot 5 meter make men met de hak
van het schoeisel een putje.
De deelnemers stelden zich op achter de streep. Om de beurt gooide men een knikker in de
richting van het putje. Men maakte zelf uit waar de knikker werd neergeplaatst.
Voor het putje- achter het putje of waar dan ook.
Men moest eerst met de eigen knikker de knikker van de medespeler(s) zien te raken. Als dat
gelukt was had men zijn 'Vèze'. Eenmaal die in het bezit probeerde men zijn eigen knikker in
het putje te spelen. Als dit gelukt was werd geprobeerd de knikker van de tegenstander met de
eigen knikker over de streep te schieten. Het schieten noemde men 'un kèze geven' maar dan
moest de knikker goed geraakt zijn. Eenmaal de knikker achter de streep was het spel voor de
bezitter van de knikker gedaan.
Wanneer men zijn knikker niet in het putje had weten te spelen was de volgende aan de beurt.
Het spel duurde net zo lang tot er maar één overbleef.

(deze inzending is van Johan Verbrugge, oud kampioen Jordaan/Vredestraat en omstreken. Zijn laatse palmares zijn behaald in het seizoen 1938-1939.)

“Stand.”

Dit spel werd met een nogal groot aantal kinderen gespeeld. De bal was weer een hoofdattribuut. Men ging tamelijk bijeen staan en één gooide de bal in de lucht terwijl zij/hij riep "Stand voor .............en noemde dan een voornaam van een medespeler. Natuurlijk was het de bedoeling om de bal zo hoog mogelijk in de lucht te gooien, des te langer duurde het vooraleer hij terug was, want in die periode liepen de overigen zo ver mogelijk weg. De aangeprokene probeerde de bal onmiddelijk te vangen maar de bal mocht ook 1 maal stuiten.
Eenmaal de bal gevangen riep men 'STAND'.
Iedereen moest direkt daarop reageren door onmiddelijk stil te staan. Dan was de beurt aan de
vanger van de bal om met die bal iemand aan te gooien. Had zij/hij sukses dan was de
aangegooide uit het spel. Werd die echter niet geraakt dan was zij/hij 'af en moest wachten tot
het spel klaar was..
Degene die doorliep nadat 'stand' was geroepen was ook 'af.

Ook hier kon er maar één winnaar zijn.