Inleiding
We moeten eerst teruggaan naar de tijd waarin de Gentenaren al eeuwenlang streefden naar een volwaardige verbinding te bezitten met de zee. In Gent leefde dan ook een voortdurende zorg om een goede haven, en een behoorlijke scheepvaartverbinding. Voor een stad, waar de naam zelfs in het Frankisch Gand, het geen "monding" betekent, al wijst op het directe verband tussen het ontstaan van de eerste bevolkingskern en de samenvloeiing van Leie en Schelde, is dit niet verwonderlijk. Men heeft in de loop der eeuwen steeds met kunstmatige waterlopen getracht aansluiting te zoeken met het internationale zeevaartverkeer.
In de 13e eeuw zochten ze dat door het graven van de Lieve, een verbinding te maken met de toenmalige bloeiende Zwinsteden Brugge en Damme.
TKarel Voen in de 16e eeuw het economische zwaartepunt zich van de Zwin naar de Westerschelde en Antwerpen had verplaatst, werd in die richting de Sasse vaart gegraven, de verre voorloper van het huidige kanaal naar Terneuzen.
De geleidelijke teruggang van de betekenis van de Gentse Lieve, in de vijftiende eeuw, hield natuurlijk rechtstreeks verband met de verzanding van het Zwin maar ook de niet te stuiten ondergang van Brugge. Maar ook Gent slaagde er niet in de steeds snellere aftakeling van de lakennijverheid tegen te gaan.
In vele geledingen van de stedelijke maatschappij werden de tekenen van verval onmiskenbaar.
De opstand tegen Karel V in 1539 was er een eclatante uitbarsting van. In 1537, wanneer de economische toestand in het Gentse al alles behalve rooskleurig is, wordt de stad een bijkomende keizerlijke oorlogsbede opgelegd. Daarmee komt de lont in het kruitvat en een zoveelste Gentse opstand is een feit. Gent weigert te betalen en na tal van juridische procedureslagen en verzet komt het uiteindelijk tot een gewapende rebellie tegen de vorst.
Getergd door de Gentse halsstarrigheid en vastbesloten zijn geboortestad definitief en absoluut te onderwerpen besluit de vorst dan ook persoonlijk orde op zaken te zullen stellen. Op 14 februari 1540 maakt de keizer zijn intrede in een bange stad, gevolgd door tal van prominenten en een legermacht van meer dan 5000 soldaten. Gent houdt het hart vast tien dagen later, op van zijn 40ste jaardag, ontbiedt hij een eerste keer de stadsmagistratuur naar het Prinsenhof.
Het keizerlijke vonnis dat het lot van Gent beslecht, wordt op 29 april 1540 theatraal geproclameerd en herleidt Gent tot een tweederangs provinciestad. De stad wordt schuldig bevonden aan trouweloosheid, ongehoorzaamheid, verdragbreuk, opruiing, muiterij en majesteitsschennis.
De stad verliest al haar vrijheden en privileges. De stadscharters moeten worden ingeleverd, alle goederen van de stad worden geconfisqueerd, Klokke Roeland moet uit het Belfort gehaald en de stad moet een enorme boete betalen. Verder dient de Sint-Baafsabdij plaats te maken voor een Spaanse dwangburcht en moeten enkele stadsversterkingen en stadpoorten eraan geloven.
Ook voorziet de sententie in een verregaande vernedering voor de stad en haar inwoners.
Zo vertrekt op 3 mei 1540 een stoet Gentenaars vanaf het stadhuis richting Prinsenhof. De schepenen, stadssecretarissen en alle stadsambtenaren, 30 notabele poorters en de ambachtsdekens lopen blootsvoets en zijn gekleed in een zwarte tabbaard. Daarop volgen 318 leden van de kleine ambachtsgilden en 50 wevers.
De stoet wordt gesloten door 50 'creesers' (oproerkraaiers), enkel gekleed in hun hemd en met de strop om de hals, als teken dat zij de galg hebben verdiend. In het Prinsenhof dienen zij neergeknield en met luide stem genade af te smeken aan de keizer en zijn zuster, Maria van Hongarije. Van dat ogenblik dagtekent de naam Stropdrager.
Toch was Gent nog steeds een belangrijke handelsplaats. Het was nog steeds het centrum van de graanhandel en ook de stad waar haar schippers de Leie en de Schelde bleven beheersen.De noodzaak van een nieuwe verbinding met de zee liet zich in Gent gevoelen. Het lag voor de hand dat men die in de 16e eeuw ging zoeken in de richting van het nieuwe handelscentrum: de Westerschelde, die met Antwerpen en met de rede van Walcheren juist in dit tijdperk de voornaamste commerciële slagader was van West-Europa. Met een nieuwe scheepvaartverbinding hoopte Gent zich bij dit economisch complex te kunnen aansluiten.
Op dat ogenblik was het noorden van Gent doorsneden met vele waterlopen en kanaaltjes. De schipgracht liep door Rodenhuize en Rieme naar Zelzate. Daarom was de mogelijkheid om vanuit Zelzate in noordelijke richting een nieuwe doorsteek te graven naar de nabijgelegen Schelde inham. De stormvloed van 8 oktoberBres bij Biervliet 1375 had immers een grote bres geslagen in de kust bij Biervliet. Vele dorpen waren verdwenen en het resultaat was een grote watervlakte, de Zuidzee, later de Dullaert genoemd en nog later bekend onder de naam de Braakman. De Sint-Elizabethvloed van 19 november 1404 had aan de Braakman nog eens een grotere uitbreiding gegeven. Een diepe Scheldetong, de Papegeule (later de Sasse vaart genoemd), had zich ver landinwaarts in de richting van Gent ontwikkeld. De natuurlijke wijziging in de Noordvlaamse kust bleken nu voor Gent gunstige perspectieven te openen. Van Gent tot Zelzate had men inderdaad slechts bestaande grachten en waterloopjes te verdiepen en te verbreden. Eens te Zelzate lag de Papegeule nabij.
Al in 1545 tekende landmeter Frans van de Velde in die zin een kanaalplan. Op 26 mei 1547 verleende Kezier Karel V de toestemming om het gedeelte van de Sasse vaart te graven tussen Rodenhuize en de zeedijk van de Braakman. Tegen het eind van 1550 was deze vaart bevaarbaar. Later in 1564 en 1565 was ook de schipgracht tussen Gent en Rodenhuize uitgediept.
Er was een maar, men kon slechts varen en handel drijven tot aan de zeedijk. Het kanaal eindigde bij de versterkte Landdijk. Deze dijk de Landdijk of Graaf Jansdijk was na de Elizabethvloed van 1404 aangelegd als waterkering. Deze diende intact te blijven maar dat betekende dat de handel telkens moest worden overgeslagen en er geen directe handel mogelijk was op de Westerschelde. Toen Keizer Karel V in juli 1549 Gent weer bezocht maakten de Gentenaars daar dankbaar gebruik van om hem toestemming te vragen voor het doorsteken van deze Landdijk en het bouwen van een schutssluis. Na zelf ter plekke de situatie te hebben bekeken, gaf Karel V opdracht om een studie te maken van de voornaamste sluizen van Vlaanderen, Holland, Zeeland en Friesland. Het specialistenverslag van augustus 1549 vermeldt bezoeken aan de sluizen van Duinkerke, Damme, Rotterdam, Delfshaven, Spaarndam, Zaandam, Edam, Enkhuizen en Stavoren.