Heemkundige Kring Sas van Gent


De Geuzenhoek

Een protestante enclave

België is overwegend katholiek. Er is echter een piepkleine protestantse enclave bij Oudenaarde aan de Schelde. De gemeenschap krijgt de intrigerende naam de Geuzenhoek. De bewoners zijn nakomelingen van de bosgeuzen van Jacob Blommaert (geboren in Pamele bij Oudenaarde). Deze kapitein was actief bij de inname van Den Briel op 1 april 1572 en van Vlissingen 6 april 1572. Protestanten en seculiere persoenen voeren in Zuid-Oost Vlaanderen, daarna een hevig verzet. Vanuit de dichtbegroeide wouden overvallen zij Spaanse soldaten. Net als de watergeuzen in het noorden van de Nederlanden worden zij de bosgeuzen genoemd. Ze houden zich schuil in de dichte wouden.
En één van hun leiders is Jacob Blommaert. Geboren 1534 te Pamele en overleden 1572 te Oostwinkel. In 1572 verovert hij op verzoek van Willem van Oranje Oudenaarde. De reis gaat via Oosterweel bij Antwerpen naar Oudenaarde, zijn geboortestreek. Het lukt Blommaert, die dan waarschijnlijk het nieuws over de Bartholomeüsnacht in Frankrijk net heeft gehoord, met zijn legertje de stad op 7 september 1572 binnen te trekken in Oudenaarde. Hij vormt een regering met Lutheranen, Calvinisten en Wederdopers. Vier of vijf katholieke priesters worden in de Schelde gegooid en verdrinken. Bestuurders worden opgesloten. In die tijd leven Calvinisten in veel plaatsen rond Oudenaarde: in Berchem, Etikhove, Kerkem, Leupegem, Maarke, Mater, Melden, Nukerke, Schorisse, Sint-Maria-Horebeke and Zulzeke.
Slechts een week of zes regeert Blommaert over de oude scheldestad. Onenigheid tussen de bewoners versnelt de ondergang wanneer Spaanse troepen onder leiding van de hertog van Alva in aantocht zijn. Zij nemen Oudenaarde, de geboortestad van Margaretha van Parma, in en Jacob Blommaert vlucht opnieuw.
In Oostwinkel bij Eeklo tussen Brugge en Gent wordt hij op 4 oktober vermoord. De schuilplaats waarin hij zich bevindt wordt in brand gestoken. Zijn legertje keert na omzwervingen terug in de omgeving van Oudenaarde en terroriseert de Spanjaarden vanuit de bossen bij Korsele.
(Zijn zoon, Pauwel Blommaert, was in 1611 eerste griffier van de Staten van Zeeland)
Hun nakomelingen, trouwe Calvinisten, vormen nu de bewoners van de Geuzenhoek.
Tussen 1572 en 1582 is Aalst en omgeving slagveld tussen opstandelingen en muitende Spaanse troepen totdat Oudenaarde op 5 juli 1582 defenitief in handen van Spanje valt. Al braken er betere tijden aan, eeuwenlang werd het protestantisme in Korsele als een vijandige leer beschouwd. Vaak moest er in het geheim gekerkt worden. Het oude kerkje in Horebeke, eigenlijk een boerderij, getuigt ervan. Het bestaat nog steeds en is nu gemeenschapsruimte.
De Calvinistische aanhangers in België leefden na de uitroeing van de Reformatie eeuwenlang teruggetrokken in de Vlaamse Ardennen. Meer dan vier eeuwen heeft een kleine protestantse enclave rond het Vlaamse stadje Horebeke gruwelijke vervolgingen, armoede en discriminatie weten te overleven. Vooral dank zij steun uit Nederland. Geloof, predikanten en geld moesten langs smokkelroutes door Spaanse gebied naar Horebeke gebracht worden. Na de Spaanse pletwals waren amper zeven georganiseerde kerken overgebleven in de streek van Oudenaarde. Deze hervormden woonden in schamele hutten in een dunbevolkt en moeilijk toegankelijk, moerassig gebied. Zij waren arm of onvoldoende ondernemend om de grote stap naar het vrije noorden te wagen en probeerden te overleven door vooral niet op te vallen en door zich af te zonderen. Een beetje zoals de vervolgde Hugenoten in Frankrijk die zich in hun désert, in hun geestelijke woestijn, terugtrokken. Van Lodewijk van Nassau kregen de calvinist in België de schuilnaam 'De Vlaamse Olijfberg'.

Pas door ingrijpen van de Nederlandse koning Willem I kreeg de gemeenschap in Korsele (Geuzenhoek) toestemming een eigen begraafplaats in te richten. In de muur ervan verwoordt een gedenksteen van de dank. 'Zelfs na hun dood zorgt Willem I Koning der Nederlanden voor zijne onderdanen', staat er te lezen. De dodenakker ligt bij het oude kerkje en het nieuwere kerkgebouw. Op nogal wat grafstenen lees je de naam Blommaert.

De Geuzenhoek, de officiële naam is Korsele (Corsele), ligt in de gemeente Horebeke die 2000 inwoners telt. (ca. 2006)
De Geuzenhoek die in 1554 zou zijn gesticht, staat als de oudste protestantse gemeenschap van België bekend. Er wonen zo'n 200 mensen en één dominee van Nederlandse afkomst; ds. F. J. Daane.

De onderwijzerswoning is het geboortehuis van de schrijver Abraham Hans (1882-1939).
Maarten Luther heeft al rond 1520 aanhangers in rond Oudenaarde. Zwitserse wevers introduceren er rond 1550 het radicale calvinisme. De Spanjaarden treden keihard op tegen deze 'ketters'. De katholieke machthebbers verbranden of onthoofden hervormers. Sommigen gaan naar de Spaanse galeien. Vrouwen en kinderen worden als slaven verkocht. De streek raakt leeg. Uit angst voor de inquisitie vluchten sommige aanhangers het bos in of naar het vrije Zeeland.

Problemen met doop en huwelijk

Een apart aantal van wrijvingen en  moeilijkheden had betrekking op de doop en het huwelijk.
Protestanten uit de Spaanse gewesten trokken over de grens om daar hun kinderen te laten do-pen en hun huwelijk te laten sluiten. Omgekeerd gingen rooms-katholieken uit onze landen over de grens voor het¬zelfde doel. Maar met die sluiting van hun huwelijk kregen de protestanten in Vlaanderen grote moeilijkheden, want bij hen werd alleen het huwelijk erkend dat wettelijk door een pastoor was gesloten. Het gevolg was dat men zulke protestanten beschouwde en behandelde als levende in concubinaat. De kinderen werden als onechte kinderen gezien. Daarom ging men er toe over toch de hulp van de pastoor in te roepen om zo het huwelijk gewettigd te krijgen. Dat dit voor hen een niet te verteren situatie was, is te begrijpen. En eveneens is te begrijpen dat men naar een andere oplossing zocht. Men meende die gevonden te hebben door zich als burger te laten naturaliseren in een plaats over de grens. En vanuit Vlaanderen lag Sas van Gent nogal gunstig.
Zo gingen dan ook Jan de Reuse en Maria van Helleputte naar Sas van Gent, lieten zich burger maken van deze vestingstad en trouwden wettelijk in de gereformeerde kerk aldaar. Daarna gingen zij terug naar Edelaere bij Oudenaarde, waar zij zich vestigden. Zij denken er niet aan naar de pastoor te gaan, want zij hebben het burgerschap van een stad die valt onder het bewind van de Staten Generaal. Het wordt rondom hen nochtans een hele heibel. „Schandaal" werd het in de stukken genoemd.
Deze jonggehuwden zijn dan „gedachwaert te compareren (verschijnen) voor het Geestelyke Hoff binnen Mechelen". Al spoedig is deze zaak bekend bij de Staten Generaal in Den Haag, die op 10 mei 1664 een brief op poten schrijven aan de aartsbisschop, waarin zij hem duidelijk maken dat deze twee jonge lieden „over eenigen tijd tot Sas van Gent voornoemt geworden (zijn) borger en poorter". Zij hebben daar “eenige tijd gewoont en dat beyde voornemens waren haer voorgaende domicilium op te breecken en haer met der woone op den bodem van desen staet te houden, alle het welcke in hare vrijen willen hebbende gestaen sonder dat aen deselve volgens het eenen veertichsten articul van den Vreede, dien aengaende eenich belet mach werden toegebracht, directelyck noch indirectelyck".
De Staten Generaal verzoeken de aartsbisschop ernstiglijk „dat de twee persoonen van de gedane citatie mogen worden bevrijt, ende voorts gene vexatie (geplaag) ofte moeyte meer (worde) aengedaen".
De Staten Generaal spreken de hoop uit dat de verhoudingen goed mogen wezen en blijven, „om alsoo de naebuyrlycke vruntschap en correspondentie te beter te mogen cultiveren". Maar zonder enige dreiging kan deze brief blijkbaar toch niet eindigen. Er wordt herinnerd aan het „miscontentement en ernst veroorsaeckt als onlancx in seeckere saecke van eenen Joan Stoet is voorgevallen, wiens kinderen hem lange tyt wierden onthouden en geweygert doch eyndelyck gerestitueert (terug gegeven) naer dat daertoe van dese syde middelen van naedruck waren gebruyckt ende effectivelyck in twerck gestelt". Op deze zaak komen we nog terug. De aartsbisschop heeft toen bakzeil moeten halen.

In het archief van het aartsbisdom Mechelen heeft E. Hubert een authentieke acte gevonden van iemand die zich ook burger van Sas van Gent heeft laten maken en aldaar wettelijk getrouwd is. In 1663 bericht de bisschop van Doornik aan de koning dat verscheidene inwoners van Herlies (nu Frans-Vlaanderen) zich burger van Sas van Gent hebben laten maken. Terug in hun dorp, weigeren zij hun religieuze plichten te vervullen en verklaren openlijk dat zij calvinisten zijn. De bisschop acht het van belang dat onmiddellijk een grens wordt gesteld aan deze „nouveauté", indien men verderfelijke gevolgen wil vermijden. Het authentieke stuk is aan de bisschoppelijke brief toegevoegd. Het luidt:
„Wy Bailliu, Burgemeester ende Schepenen van Sas van Ghent, declareren ende attesteren (verklaren) dat Jan Hennequin, geboren van de parochie van Herlie, Casselrye van Ryssele, is onzen borger ende inwoonder alhier ende zyne domicilie is houdend ten huyse van Sr Maximilien van Ooyen ende zyne burgerlycke lasten getrouwelick is voldoende en dragende. Versoekende terhalven alle officieren en justicieren (recht handhavers), soo politieke, militair als geestelijcke alwaer deselve haer domicilie ofte gouvernement souden mogen hebben, den voorn. Jan Hennekin te erkennen voor onzen burger ende inwoonder ende dien volgende het volkomen effect van onse burgerlijcke privilegie te laten genieten in teeken der waerheit, hebben Wy Bailleu, burgemeester ende schepenen onse seghel van stucken hier op doen drucken, ende by onse secretaire doen onderteekenen. Actum thans voorn. desen 28 julij 1663".

De bisschop van Doornik doet een beroep op de regering in Brussel om een einde te maken aan een misbruik (obus) dat steeds meer wordt gesignaleerd.
Inwoners van Doornik en Valencijn krijgen steeds meer het burgerschap van Sas van Gent, om hier dan hun huwelijk te laten sluiten door een gereformeerde predikant. Daarna komen zij terug in hun woonplaats en gaan er publiekelijk samenleven, terwijl zij hun kerk verlaten en openlijk de ketterij aanhangen, wat een doeltreffende propaganda betekent. (23 juli 1664). De aartsbisschop van Mechelen stelt voordat er onderhandelingen moeten komen met de Staten Generaal om een eind te maken aan het misbruik van deze „prétendues bourgeoisies". Men kan zich niet beperken tot een diplomatieke stap. Het gaat om zaken die zeer ernstig moeten worden genomen namelijk om de geldigheid van het huwelijk, de status van de kinderen, de overdracht van goederen, het maken van een testament. De voorzichtigheid van de regering is te ver gedreven en dat brengt allerlei verwikkelingen mee. Aldus de aartsbisschop in een schrijven aan de regering van 30 aug. 1664. Hij herinnert aan de grote lijn van de wet: alle huwelijk dat niet conform is aan de regels van het concilie van Trente, zal zonder waarde zijn. De zogenaamde echtgenoten zullen moeten scheiden. Maar ook de aartsbisschop wil weer geen interventie van de Republiek.
Wat moet de regering in Brussel doen? Ze is gebonden aan het koninklijk gezag in Madrid. De koning wilde zelfs geen gewetensvrijheid toestaan. Tegelijk heeft de Republiek de middelen gevonden om praktisch een zekere vrijheid voor de protestanten in de Spaanse Nederlanden af te dwingen. De regering in Brussel is machteloos. Zij komt in steeds grotere verlegenheid en weet niet welke kant zij op moet gaan. Het blijkt steeds meer een vraag te zijn wat de provinciale en lagere autoriteiten zullen doen en dat ligt telkens weer anders in de verschillende delen van het land.
Reeds op 13 december 1656 had indertijd de Spaanse gezant in Den Haag de Staten Generaal uitgenodigd een reglement samen te stellen, waarin precies staat aangegeven „la bourgeoisie et l'habitantage sur le territoire de la République par des étrangers".
Het systeem door de protestanten in de Spaanse Nederlanden in praktijk gebracht, gaat geheel om buiten de bepalingen van het vredesverdrag van Munster, hoewel men zich daarop beroept. Dit is louter een fictie. Het is openlijk bedrog. De Staten Generaal antwoorden hem dat de steden bepaalde rechten hebben en daartoe behoort ook dat zij alleen het recht hebben de titel van „burger" te geven. De regering kan moeilijk deze wezenlijke regel veranderen.
De gezant merkt daarna op dat zijn Ko¬ning geen frauduleus domicilie kan aanvaarden als „authentique". De Staten Generaal houden verder de oren doof. Het is hun wel goed. De Spaanse gezant krijgt geen antwoord meer...
De betekenis van Sas van Gent is voor de protestanten in Vlaanderen belangrijk geweest. Het zou, geloof ik, de moeite waard zijn het archief van de kerkenraad, met doop- en trouwboeken, zo deze nog aanwezig zijn, na te gaan. Hoezeer men in Zeeland zich direct betrokken gevoelde bij hetgeen de protestanten in Vlaanderen werd aangedaan, blijkt uit een resolutie van de Staten Ge¬neraal in Den Haag op 18 jan. 1674, aan de Spaanse Gezant in Den Haag. Ze luidde:
„Ons is onder het oog gebracht door de afgevaardigden van Zeeland, dat enige inwoners van Vlaanderen, onderdanen van den Koning van Spanje, wonend in de omgeving van Sas van Gent en in deze streken (quartiers) verontrust en vervolgd zich gevoelen, omdat zij soms het Woord Gods gaan horen en communiceren (avondmaal vieren) met hen die van de gereformeerde religie zijn in plaatsen die wij aldaar bezitten".
De Staten Generaal betogen dan dat dit komt „van de ondoordachte ijver van sommige mensen van de kerk", waarvan de gezant onkundig is. De Staten Generaal zijn er van overtuigd dat de gezant zal willen meewerken om de bewaring van de goede verstandhouding tussen de twee staten en dat hij zal meewerken om de vervolging die men deze arme lieden laat lijden, te doen ophouden. „Wij denken dat het niet buiten het onderwerp valt hem (namelijk de gezant) voor te houden de toegevendheid die wij hebben gehad voor hen die deelnemen aan een godsdienstige mis hier met Uwe Excellentie en bidden Haar daarover na te denken".
Bij dit alles komen de bisschoppen in de Spaanse Nederlanden in een moeilijke positie. De bisschop van Antwerpen verklaart dat hij de protestanten die deelnemen aan het avondmaal over de grens, nooit heeft verontrust, maar toen zijn „chef du diocese" te maken kreeg met huwelijken die waren gesloten door calvinistische dienaren, heeft hij de schuldigen voor het „tribunal ecclesiastique" laten komen.
Deze blijken bereid hun huwelijk ook nog eens door een pastoor te laten sluiten, „maar weigeren met hardnekkigheid van religie te veranderen". De bisschop heeft zich toen tot de Koning zelf gewend. „Moet hij waken over de strikte naleving van de wetten? Is het daartegenover nuttig te veinzen in het belang van de katholieken in Holland? Dat de regering beslisse en haar orders geve". Antwerpen 22 febr. 1674. Een antwoord heeft de bisschop nooit ontvangen.

Het werd meer en meer gewoonte in de Republiek om, wanneer de religie in het spel was, gijzelaars gevangen te zetten. In 1616 werd een koopman uit Middel¬burg, Jacques Lievens, te Gent gevangen gezet door de „chef van de fraude bij de douane". De achtergronden van deze detentie kennen we helaas niet, zodat we moeilijk kunnen beoordelen wat er precies aan de hand is geweest. Maar de Gecommitteerde Raden van Zeeland waren van oordeel dat deze ar-restatie onrechtvaardig was en zij lieten op het gebied van de Spaanse Nederlanden vier willekeurige personen grijpen, die in Sas van Gent gevangen werden gehouden en er zouden blijven totdat Jacques Lievens, met al zijn onkosten, schade en interest zou zijn vrij gelaten.
Wanneer wij zo'n geval nu lezen, riekt het voor ons wel enigszins naar een misbruik maken van de zwakheid van de ander en als zodanig is dit geval kenmerkend voor de periode na de vrede van Munster.

Tenslotte de zaak Stoet, die genoemd werd in het schrijven van de Staten Generaal aan de aartsbisschop van Mechelen.
Op 18 dec. 1662 beklaagt de secretaris van de Spaanse ambassade in Den Haag zich over „de kwellingen die men de pastoors uit Frankrijk aandoet, onder voorwendsel dat zij betrokken zouden zijn bij de oplichting van twee meisjes van een gereformeerde in Sluis, genaamd Jean Stoet". Deze woonde vroeger in Brugge, waar hij blijkbaar geleefd heeft als een verborgen protestant.
Toen hij met zijn twee meisjes naar Sluis verhuisde, kwam hij openlijk uit voor zijn bepaald niet orthodoxe gedachten in de zin van de kerk van Rome. Van zijn vrouw wordt niet gerept. Blijkbaar was deze vóór de verhuizing gestorven.
Die twee meisjes zullen de zondagsscholen hebben bezocht en onderwezen zijn in de r.k. catechismus, zoals dat voor alle kinderen verplicht was. Het is te begrijpen dat deze meisjes zich in het calvinistische Sluis niet bepaald thuis gevoelden.
Op zekere dag zijn deze twee verdwenen. Ze blijken in een klooster in Brugge onderdak te hebben gevonden. Jean Stoet beschuldigt nu de magistraat van Brugge hierin de hand te hebben gehad en schriftelijk richt hij zich tot de Staten van Zeeland, waar zijn schrijven op 24 maart 1661 aan de orde kwam. De magistraat van Brugge houdt vol dat zij met deze zaak niet te maken heeft gehad en correct heeft gehandeld. Zij stelt voor dat Jean Stoet naar Brugge komt om zelf te zien of zijn kinderen met hem terug willen naar Sluis. Stoet gaat hier niet op in. Hij eist dat zijn kinderen bij hem worden teruggebracht. Hij wil ook het risico niet lopen dat ze hem gevan¬gen zullen houden. Zo blijft deze zaak slepende.
Bijna twee jaar later, op 17 febr. 1663, richt Stoet zich in een petitie tot de Staten Generaal. Alle pogingen om de kinderen terug in Sluis te krijgen, zijn zonder resultaat gebleven, maar geen priester van over de grens waagt zich nu in Sluis. De kinderen om wie het ging, waren inmiddels uit Brugge verdwenen en waarschijnlijk overgebracht naar een klooster in wat nu Frans Vlaanderen is.
Al spoedig is deze petitie ook bekend op de Spaanse ambassade in Den Haag en op 26 febr. 1663 komt de ambassadeur terug op dit geval. Hij laat weten dat de „gouverneur van de Nederlanden" aan de bisschop van Brugge heeft voorgesteld aan Jean Stoet een vrijgeleide te verschaffen. Of, indien hij hierop niet in zou willen gaan, kon hij door een gevolmachtigde zijn kinderen laten terug ha¬len. Alle voorzorgen waren genomen. Stoet is er niet op ingegaan. De bescherming van de bisschop heeft voor hem geen waarde. Bovendien is de sfeer tussen Sluis en Brugge door dit geval verhit geworden en Stoet waagt zich niet in Brugge want hij vreest dat dit hem het leven zou kunnen kosten, wat de magistraat van Sluis met hem eens is.
Op 27 aug. 1663 nemen de Staten Generaal acte van het feit dat de twee kin¬deren zich te Mechelen bevinden, „onder goede hoede", en dat de vader ze daar kan komen halen.

Korte tijd later deed zich het omgekeerde geval voor. Arnould Stevens uit Sluis zwoer het calvinisme af en ging in Brug¬ge wonen. De magistraat van Sluis legde beslag op zijn bezittingen en hield zijn dochter achter. De Spaanse ambas¬sadeur kwam tussen beide ten gunste van Stevens en merkte op dat de Hollandse autoriteiten een houding aannamen geheel verschillend van die van de bisschoppen in de zaak van Jean Stoet.
Predikanten zijn in deze jaren zeer ijve¬rig geweest om „paepsche Stoutigheden" aan hun provinciale regeringen te melden en eisen maatregelen tegen de papisten die er in hun gebied zijn. Menigmaal zijn hun klachten niet van overdrijvingen gespeend, zoals: „In die menigte van Sprink-hanen uyt den afgrond, die 'theele land bedekken; hoe krielen steden en dorpen van Papen, Kloppen, Quesels ende andere verleydende geesten". Of: „Is er één Predi-kant, daar sijn dikwijls ses paepen tegen".
De Staten van Holland nemen dit tenslotte niet langer en nodigen de synoden (provinciale) uit zich van dergelijke remonstranties te onthouden en met een gevoel van eigen waarde verklaren zij dat men vertrouwen mag hebben op de ijver der autoriteiten. (11 maart 1656).
De Staten van Zeeland hebben langer geduld gehad met de klachten van predikanten en classes over de lankmoedigheid waarmee zij in deze provincie de rooms-katholieken maar lieten begaan.
Het is ook wel te begrijpen dat het tot 13 sept. 1681 duurde eer de Staten van zich afbeten want, zoals reeds eerder gezegd: Zeeland was meer intensief betrokken bij hetgeen er met de protestanten in Vlaanderen gebeurde dan dat met Holland het geval was. Wanneer de protestanten in Vlaanderen het leven onmogelijk werd gemaakt door de overheden, waarachter meestel de geestelijkheid stond, gevoelde men dat hier als iets wat hun broeders geloofsgenoten werd aangedaan. Hoeveel vluchtelingen en verbanden zijn hier niet terecht gekomen! De namen die vele Zeeuwen nu nog dragen, verraden nog steeds hun zuidelijke afkomst.
Maar eindelijk was het ook hier voor de Staten genoeg. Op 13 sept. 1681 nemen zij de navolgende resolutie aan: „Dat men alle voorsichtigheyt en moderatie (matiging) in de zaken van de papisten binnen dese Provintie moet handelen en tragten haar eerder door goede exempelen, vriendelijke conversatie en zachtmoedige onderrigtinge te win¬nen als door scherpe reden en actien te verbitteren en also uit dese Provintie naar veel meerder vrijheid voor haren Godsdienst te doen verheijsen (opeisen), als wel hier geconniveert (oogluikend toegestaan) wordt; het welck insonderheid op de predikstoelen moet worden vermijt en de gemeinte en ingesetenen door aenhitsingen tegens de voornoemde papisten niet gaande gemaakt, opdat daardoor geen occasie mag worden gegeven, dat honderden huijsen of menschen zouden geslagen, en zodanige extremiteiten begaan worden die de goede Religie ons verwante elders bitterlijk zoude mogen vergolden en also in plaats van eenig soulaas en verligtinge meer quaad van hier komen te ontfangen".

Ook uit deze resolutie, waarmee de predikanten in Zeeland het konden doen, blijkt dat er, noodgedwongen dan misschien, een andere sfeer op religieus gebied zich begint af te tekenen tussen de twee gescheiden Nederlanden. Daarmee is geen godsdienstvrijheid be¬reikt, bij lange na niet.
Na 1700 zal blijken dat zelfs gewetensvrijheid in de Zuidelijke Nederlanden nog een vreemd artikel is.
Maar deze periode vanaf de vrede van Munster overziende, kunnen we begrijpen dat in het dekenaat Ronse het getal van de non-communicanten toenam van 1.5 pct tot 9.16 pct.